“Ik denk dat het dier zelf geen flauw benul had waar het mee bezig was,” zei Christa. “Zijn brein werd door die chip aangestuurd om te handelen, zonder dat het dit zelf besefte. Die kat programmeerde geen recorder, jouw vader en z’n maatjes programmeerden die kat.”
“Ik denk dat je gelijk hebt. Laten we verder zoeken.”
Hij sloot de verslagen en de blauwdrukken.
“Geld!” riep Christa.
“Wat?”
“Geld. Je vader is niet bepaald een wereldverbeteraar. Hij wil gewoon geld verdienen. Heb je geen toegang tot de een of andere financiële administratie? Een boekhouding of iets dergelijks. Misschien vinden we daar wel een aanknopingspunt.”
Matt haalde zijn schouders op. “Daar had ik toch al doorheen gespit? Er stonden inderdaad bedragen die niet stroken met de balans, maar ik kon niet achterhalen waar ze thuishoren.”
“Jammer, alhoewel dat ook een voordeel kan zijn,” zei Christa. Als er sprake is van dubieuze inkomsten of uitgaven, dan zal je vader dat natuurlijk niet in de boekhouding specificeren. Ik heb gezien hoe paranoïde hij is als het om die lijst met serienummers gaat.”
“Maar dan zal hij zoiets ook echt niet in zijn computer opslaan,” zei Matt. “Of denk je soms dat we hier zomaar een bestandje gaan vinden met daarop een keurig overzichtje van zwart geld of duistere transacties?”
“Nee,” zei Christa. “Maar misschien denken we nu wel te ingewikkeld. Heb je toegang tot zijn bankrekening?”
Matt vouwde zijn vingers, strekte ze en liet zijn knokkels kraken. “Welke wil je zien?”
“Is het zo eenvoudig?”
“Ik zei toch dat ik zijn wachtwoorden weet. Pa had het over vertrouwen. Dat kon hem nu wel eens gaan opbreken.”
“Laten we maar eens kijken wat je tevoorschijn kunt halen.”
Matt trok de bureaustoel naar zich toe en ging zitten, waarna hij vlijtig begon te scrollen. De website van de European Investors Bank verscheen in beeld. Het kostte hem weinig moeite om in te loggen op het account van zijn vader en een moment later hadden ze een overzicht van alle financiële transacties.
“Dit is zijn privé account,” zei Matt en hij wees naar het eerste rekeningnummer op het display. “Dat nummer daar onder is een zakelijke rekening van BioTec.”
Christa keek met hem mee. “Laten we maar beginnen bij zijn privé rekening.“
Matt bladerde door de transactieoverzichten, maar hoe ver ze ook teruggingen in de tijd, ze vonden niets opvallends.
Christa gaf toe aan haar vermoeidheid en ging op haar hurken zitten, waarbij ze haar handen op het bureau legde en er haar kin op liet rusten.
“Ik probeer de zakelijke rekening,” zei Matt en bladerde behendig naar de juiste pagina. De wekelijkse overzichten van deze rekening waren een heel stuk langer. Salarisbetalingen, fiscale overboekingen, verzekeringspremies, inkoop van diervoeders, medicijnen, kantoorbenodigdheden en chemicaliën. Matt wreef door zijn ogen en sloeg de digitale bladzijde om, waar nog meer transacties op hem af kwamen. Hij nam de lijst door en bladerde verder, verder en nog verder.
“Nu weet ik weer waarom ik geen economie wilde studeren,” zuchtte Christa. “Hier gaan we niet wijzer van worden.”
Matt bladerde door, maar bevestigde stilzwijgend haar gelijk.
“Heeft je vader nog andere financiële connecties?”
Hij schudde zijn hoofd. “Er lopen een paar verzekeringen bij Welch & Hendley. Daar gaat het nodige geld naartoe, omdat het bijna onbetaalbaar is om een bedrijf als dit in te dekken tegen vandalisme.”
“Kun je daar ook op inloggen?”
“Ik denk het wel, maar daar zullen we weinig vinden.”
Matt opende de site van Welch & Hendley en probeerde in te loggen met de gebruikelijke credentials van zijn vader. Een rood waarschuwingsscherm riep hem terug naar het inlogscherm.
“Niks?”
“Nee,” zei hij. “Ik probeer het even met zijn oude wachtwoord, dat was de combinatie van mijn naam en geboortedatum.” Opnieuw vulde Matt de credentials in en tikte met zijn vinger op het blokje ‘bevestigen,’ maar het onverbiddelijke waarschuwingsscherm hield hem weer tegen.
“Verdomme.”
“Heb je nog meer opties?” Vroeg Christa.
“Ik zou het niet weten. Dit zijn de enige twee wachtwoorden die hij normaal gesproken gebruikt. En mijn vader is wat dat betreft een gewoontedier.”
Christa keek om zich heen, vergeefs op zoek naar een ingelijst papier waar met grote letters ‘wachtwoord’ op stond. Matt trok intussen de lades van het bureau open, maar vond hier geen enkele aanwijzing die hij zojuist nog over het hoofd had gezien. Hij duwde ze weer dicht en staarde naar het display.
“Probeer gewoon iets.”
“Nee,” zei hij. “We hebben nog maar één poging, voordat het account geblokkeerd wordt. Dan komen we er helemaal niet meer in.”
Ineens veerde hij op en tikte met zijn vingers op het display. In het wachtwoordveld verschenen de anonieme blokjes die de ingevoerde tekens afschermden van ongewenste meekijkers. Hij aarzelde en dacht even na over zijn besluit.
Toen sloot hij zijn ogen en gaf de bevestiging.
Het inlogscherm verdween en een welkomstscherm vulde het display op het bureaublad.
Christa kwam nu ook overeind. “Ben je binnen?”
“De naam van mijn moeder en haar geboortedatum,” fluisterde Matt.
Het scherm bood een overzicht van de verschillende polissen die BioTec bij Welch & Hendley had lopen. Matt las hardop voor: “Brandverzekering, glasverzekering, inboedelverzekering, betaalrekening, doorlopend krediet...”
“Wacht eens,” zei Christa. “Betaalrekening?”
“Ja.”
“Wat moet hij met een betaalrekening van Welch & Hendley als hij al twee rekeningen bij de EIB heeft?”
“Ik zal eens kijken of ik een overzicht kan krijgen.”
Matt bladerde door de site tot hij het transactieoverzicht vond.
“Volgens mij hebben we hier iets,” zei hij.
Christa stond op en keek mee over zijn schouder. Er had slechts een transactie plaatsgevonden op de rekening die tot dat moment leeg was gebleven. Ongeveer drie maanden geleden was er een bedrag van 15 miljoen euro overgemaakt vanaf een account dat naamloos was, op een abstracte code na: 6955PJ.
“Dat is nogal een bedrag,” zei Matt.
“6955PJ,” fluisterde Christa achter hem. “Zegt jou dat iets?”
Hij haalde zijn schouders op. “Dat kan van alles zijn. Kunnen we achterhalen wie er achter zit?”
“Nee, vergeet het maar,” antwoordde ze. “Tenzij je hele goeie banden hebt bij de politie krijg je echt geen informatie over rekeninghouders.”
Christa hoorde haar eigen woorden en greep direct naar haar telefoon. Ze had geen connecties in de vorm van corrupte politiemensen, maar misschien kon een enthousiaste medejournaliste uitkomst bieden.
“Kom, pak op, pak op, pak op,” fluisterde ze met de telefoon tegen haar oor.
Matt wachtte af wat er zou komen. Het bleef even stil, tot haar hand met de telefoon omlaag zakte.
“Voicemail.”
Ze drukte direct op de herhaaltoets en wachtte opnieuw op een reactie aan de andere kant van de lijn. Deze keer had ze meer geluk.
“Ida? Hallo?”
Matt keek haar aan vanuit de bureaustoel.
“Sorry dat ik je midden in de nacht lastig val meisje, maar je moet wat voor me doen. Wil je alsjeblieft kijken of je in het archief iets of iemand kunt vinden onder de code 6955PJ?”
Het bleef weer even stil in de kamer.
“Ja, 6955PJ. Nee, ik weet niet waar je moet zoeken. Het heeft waarschijnlijk iets te maken met dierproeven of biotechnologie, maar dat weet ik niet zeker.”
Ze knikte naar haar gesprekspartner aan de andere kant van de lijn. “Ja, ik ben bij BioTec. Ik kan het nu niet uitleggen, maar je zou me ontzettend helpen als je iets kunt vinden. Je mag me bellen, ongeacht hoe laat. En nogmaals sorry dat ik je wakker belde. Ik ben je een hele grote knuffel en een hele dure lunch schuldig, oké?”
Ze knipoogde naar Matt en stak haar duim op.
“Je bent een schat, Ida. Dankjewel.
Christa drukte het gesprek weg en stopte de telefoon in haar broekzak.
“Waarom heb je er niet bij gezegd dat het om een bankaccountnaam gaat?” vroeg Matt verbaasd.
“We hebben geen idee waar die naam voor staat. Ik wil voorkomen dat ze gaat denken binnen een referentiekader dat wij gecreëerd hebben.
Misschien is er iets in de NedNews archieven te vinden. Ida is een kei op dat gebied. Als ze wat vindt dan zal ik haar trakteren op wat lekkers.”
“Dat lijkt me wel het minste wat je kunt doen als je haar ’s nachts wakker belt,” zei Matt. “Ik begin nu zelf ook wel een beetje te voelen hoe laat het is.”
Christa legde haar armen om zijn nek. “Ach, moet ik jou ook trakteren op iets lekkers?” Behendig stak ze haar benen een voor een door de open armleuningen van de stoel waarop hij zat en liet zich op zijn schoot zakken.
“Lieverd, niet hier,” fluisterde hij en keek ongerust naar de deur.
“Sst, maak je geen zorgen. Verwacht je echt dat er nu iemand binnenkomt?” Ze drukte haar borsten tegen hem aan en streelde door zijn haar. Graag had ze hem ook nog een verleidelijke blik gegund, maar haar ogen waren te vermoeid en daarom sloot ze ze. Haar lippen zochten de zijne op en zonder nadenken verzonk ze in een passionele zoen die hij met een aangename zucht beantwoordde. Het was laat en ze waren beide moe, maar de spanning van de avond en alle gebeurtenissen van de afgelopen uren, manifesteerde zich in een fysieke opwinding. Een seksuele prikkel als die van een verliefd koppeltje dat de liefde bedrijft in een nachtelijk portiekje, wetende dat het elk moment betrapt kan worden door een willekeurige voorbijganger.
Zover kwam het niet, maar de innige omhelzing, de warmte van zijn lichaam tegen het hare -zij het met enkele lagen kleding tussen beide- en zijn zachte lippen tegen haar mond voelden goed.
Meer dan goed.
Het was alsof een deel van de spanning in haar lijf door zijn mond wegvloeide en ze voelde zich tot rust komen, hoewel een ander, aangenaam soort spanning ervoor in de plaats kwam. Ze raakte opgewonden en wilde niets liever dan samen met deze jongen in bed duiken, een ongeregisseerd, franjeloos nummertje maken en daarna lekker in zijn armen in slaap vallen tot een hoogstaande middagzon haar wakker maakte.
Een veelbelovend idee, dat ze echter voor later moest bewaren. Zolang het moment duurde genoot ze van de zoen. Daarna legde ze haar hoofd in zijn nek, drukte zich nog even stevig tegen hem aan en verzamelde toen de kracht om op te staan uit de stoel.
“Laten we maar terug gaan naar Gerards en je vader,” fluisterde ze.
“Je hebt gelijk.”
Gerards liep enigszins zenuwachtig te ijsberen toen ze het lab binnenkwamen. Het eerste dat hen opviel was de ijskoude blik die Wanders hen gaf. Hij was bijgekomen en leek noch onder de indruk, noch gelukkig, nu hij vastgebonden in de stoel zat.
“Is alles goed hier?” vroeg Christa.
“Hij is pisnijdig,” zei Gerards, die zijn pistool zorgvuldig vasthield.
Ze duwde de deur achter zich dicht, terwijl Matt in de richting van zijn vader liep.
“Jij smerig, arrogant kutventje,” siste de man vanuit zijn stoel. “Al die jaren heb ik je godverdomme alles gegeven wat je wilde en wat je nodig had en dit is je dank? Ik had je godverdomme tegen de muur kapot moeten gooien nog voordat je kon lopen, vuil ettertje.”
Voor zover zijn vastgebonden ledematen het toestonden, draaide hij zich richting Christa.
“En jij, vieze teringhoer, ik weet niet uit welke pisgoot jij getrokken bent, maar ik zal er persoonlijk zorg voor dragen dat ze, als ze je ooit nog terugvinden, met geen mogelijkheid kunnen achterhalen van wie het stinkende lijk is dat in stukken voor ze ligt.”
“Grote woorden voor iemand die in zo’n klein hoekje is gedreven,” zei Christa. Ze deed haar best om de schijn hoog te houden dat ze niet onder de indruk was, al had haar al bij binnenkomst in het gebouw vanavond het gevoel bekropen dat ze zich in het hol van de leeuw waagde. De leeuw zat nu recht voor haar en brulde gevaarlijk.”
“Wie is 6955PJ?” vroeg Matt.
Een moment van verwarring verscheen op Wanders’ gezicht, maar er volgde direct een brede grijns. “Je hebt in mijn spullen zitten neuzen, merk ik.”
“Wie is het?” vroeg Matt ditmaal met stemverheffing.
Wanders lachte.
“Opnieuw een bevestiging dat ik je nooit had mogen vertrouwen. Een van de weinige fouten die ik in mijn leven heb gemaakt en die ik grondig zal moeten herstellen.”
“Hou je bek en geef me gewoon antwoord,” schreeuwde Matt. Zijn stem galmde door het laboratorium, maar Wanders was niet onder de indruk.
“Val dood, rotjoch. En die hoer van je ook.”
Matt sprong op hem af en gaf hem een rake vuistslag in zijn gezicht. Wanders hoofd werd erdoor naar achteren gegooid en even verbeet hij de stekende pijn die vanuit zijn neus, achter zijn ogen door naar zijn voorhoofd trok. Een tweede slag raakte hem op bijna dezelfde plek en ditmaal spoot het bloed bijna uit zijn neus.
“Godverdomme!” riep hij.
“Geef antwoord, vuile klootzak!”
Gerards wist niet of hij moest ingrijpen, maar hield voor de zekerheid zijn pistool in de aanslag.
“Val kapot!” Wanders keek zijn zoon nu aan met het felste vuur in zijn ogen, terwijl het bloed over zijn mond en kin liep.
Christa voelde de telefoon in haar broekzak trillen. Ze haalde hem er uit, liep naar de deur en ging op de gang staan. Toen ze de deur achter zich gesloten had beantwoordde ze het gesprek.
“Ida? Heb je wat gevonden?”
Rachida’s stem klonk aan de andere zijde, met dezelfde schuurpapiertoon die ze ook ten gehore bracht als ze een vroege ochtenddienst had, of een nacht te lang was gaan stappen.
“Sorry meisje, ik heb alle systemen erbij gepakt, maar die code is nergens te vinden. Ik kan natuurlijk in alle registers afzonderlijk gaan zoeken, maar dan ben ik minstens twee dagen bezig. Ik hoop dat je begrijpt dat ik daar nu niet aan ga beginnen. Ik moet morgen alweer vroeg op.”
“Nee, ik snap het lieverd. Ik had eerlijk gezegd al niet zo heel veel hoop, maar het was het proberen waard.”
“Mag ik vragen waar je naar op zoek bent?”
“Dat mag je vragen, Ida. Maar met een beetje geluk heb ik een uitstekend verhaal dat me niet alleen terug bij NedNews kan brengen, maar ook nog veel hogerop dan waar Schuurman zichzelf in zijn natste dromen zou zien. Ik hou het nog even voor mezelf, tot ik ook precies weet waar ik aan toe ben.”
Rachida lachte schor en wenste haar succes. “Wees voorzichtig, meisje. En als je verhaal echt zo smakelijk is, geef je mij dan ook een stukje van de koek?”
“Dat beloof ik.”
Christa stopte de telefoon weg en ging het lab weer binnen, waar Matt juist een nieuwe klap uitdeelde aan zijn vader. Ze vond het verrassend en opwindend tegelijk om te zien hoe de timide, wereldvreemde jongen zich eindelijk van zijn meest emotionele, ongeremde en impulsieve kant liet zien. Hij was niet meer de verlegen knul met zijn bescheiden aard en voorzichtige aantrekkingskracht, hij toonde zich nu een man met ballen die opstond voor zijn eigen recht en gerechtigheid van anderen. Tegelijk wist ze dat ze nu dieper dan ooit in de shit zat als dit hele avontuur plotseling zou ontsporen en een verkeerde wending kreeg. Ze kon alleen maar hopen dat haar intuïtie haar niet in de steek had gelaten.
“Ga je me nou godverdomme antwoord geven, vuile hufter?”
Wanders bloedde hevig en zijn rechteroog begon nu al een pijnlijke, rode zwelling te vertonen, maar desondanks toonde hij zijn zoon een misplaatste grijns vol zelfingenomenheid.
“Kut!” riep Matt gefrustreerd en schopte zijn vader hard tegen zijn scheenbeen. De man moest op zijn tanden bijten om niet te schreeuwen.
Matt draaide zich om en liep naar Christa. Hij was buiten adem en transpireerde hevig.
“Hij blijft volhouden,” zei hij.
“Ida kon ons ook niet verder helpen. Dit schiet niet op zo.”
Zonder verder iets te zeggen vloog Matt op Gerards af. Voordat de oude man goed en wel besefte wat er gebeurde, trok Matt het pistool uit zijn handen, draaide zich om naar Wanders en richtte de loop op diens hoofd.
“Nu ga je me godverdomme zeggen wie er achter die code zit en anders schiet ik je helemaal kapot. Ik kan je leugenachtige rotkop niet meer zien!”
“Matt, rustig,” stamelde Gerards.
Wanders toonde opnieuw zijn brede grijns. Zijn tanden waren met bloed besmeurd, waardoor de man er nog monsterlijker uit zag.
“Als je me neer wilt schieten, doe dat dan vooral.”
Matt reageerde niet.
“Schiet dan.”
Matt bleef staan.
“Schiet, verdomme. Schiet me dan kapot, kuthuftertje!”
Wanders zag dat de blik van zijn zoon heel even naar de vloer zakte en toen terugkwam.
“Zie je wel. Zelfs daar ben je nog te laf voor. Je kunt je ouwe pa niet eens overhoop knallen. Mietje dat je bent.”
“Hou je kop,” riep Christa nu, maar Wanders toonde geen enkele terughoudendheid.
“Zal ik je zeggen waarom je niet durft te schieten? Omdat je dan je enige kaart verspeelt. Met een kogel in mijn kop kan ik je helemaal niet meer zeggen wat dat voor een code is, laat staan dat ik überhaupt nog iets kan vertellen. Handig, zo’n pistool, niet?”
Matt liet het pistool zakken. “Ongelooflijke klootzak,” zei hij op gedempte toon.
“Kom,” zei Christa en legde haar hand op zijn schouder. “Dit heeft geen zin. Je maakt jezelf alleen maar gek en die lul is het niet waard. Bovendien kunnen we hier niet de hele nacht blijven zitten. We gaan kijken of we iets anders kunnen bereiken.”
Ze pakte hem bij zijn arm en stuurde hem naar de deur, terwijl ze het pistool voorzichtig uit zijn hand trok en het aan Gerards gaf.
“Blijf jij bij hem. We gaan kijken of we ergens anders bruikbare informatie kunnen vinden.”
“Komen jullie wel op tijd terug,” vroeg hij. “Ik vind dit ook niet bepaald een avondje uit.”
“Kunnen we hier ergens op GlobaNet?” vroeg ze.
Matt keek haar aan. “Zeg het maar. Hiernaast, of boven, of in mijn kamer. Waar je maar wilt.”
“Hiernaast is prima. We laten de deuren open. Gerards, als er iets is, dan roep je maar.”
Ze begaven zich naar de naastgelegen ruimte, die deels was ingericht als laboratorium en deels als kantoorruimte. Matt wees naar een van de bureaus. “Steven doet hier meestal zijn administratie, dus als hij ergens bij betrokken is, dan is de kans groot dat we het hier tegenkomen.”
“Ik hoop het niet,” zei Christa. “Hij is degene met het pistool.”
Ze ging aan het bureau zitten en startte de PC. Nadat Matt zijn vingerafdruk gebruikte om toegang te krijgen tot het bedrijfsnetwerk opende ze een GlobaNet scherm.
“En nu?” vroeg Matt.
“Laten we eerst maar eens kijken wat hij met de letterlijke code kan.”
Ze type ‘6955PJ’ als zoekopdracht en bekeek de resultaten.
“Ellecom, gemeente Rheden. Zegt jou dat iets?”
“Nooit van gehoord,” zei Matt, die er een tweede stoel bij pakte en aanschoof. “Maar ik denk niet dat we op zoek zijn naar een postcode.”
“Je hebt gelijk.” Ze zocht verder, maar afgezien van een reeks onleesbare Chinese websites leverde de code weinig op.
“Ik zal het eens proberen in combinatie met de ministers.”
Ze typte de naam van Mel Peterson.
In de resultatenlijst die verscheen zagen ze onder meer de website van het Ministerie van Europese Zaken, het Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken en een verzamelblok met krantenartikelen, gesorteerd op Petersons privéleven en op politieke zaken. Daaronder volgenden resultaten van verschillende mensen die toevallig met dezelfde naam geboren waren. Een basketballspeler die jaren geleden gestorven was, een Britse dichter, een Mel Peterson die met huishoudelijke klussen zijn brood verdiende en een nog onbeduidender iemand die een hele website had gewijd aan zijn twee papegaaien.
“Probeer het eens met een crossref,” zei Matt.
Christa liet de computer zoeken naar een combinatie van 6955PJ en Mel Peterson, maar dit leverde niets op.
“De volgende dan maar?”
Ze gingen het rijtje af. Bertrand Duchateau was niet bekend met de code. Sven Dabcheck deed geen economische zaken met deze referentie en Manfred Stohlman hield zich bezig met energie, milieu en zijn passie voor zeiljachten, maar had eveneens geen ‘6955PJ’ in zijn CV staan.
“Wat nu?” zuchtte Matt.
“Laat me even denken.” Christa sloot haar ogen en concentreerde zich.
“Wat hebben Peterson, Dabscheck, Stohlman en Duchateau gemeen?”
“Drie Europese ministers en een bankdirecteur die wijlen is,” zei Matt. “Wat die laatste met de anderen te maken heeft zou ik niet weten, en dat de andere drie samen in het parlement zitten is te algemeen.”
“Misschien is het dat juist,” zei Christa. “Misschien denken we wel veel te ingewikkeld.”
Ze gaf de computer opdracht om een crossref uit te voeren op de drie ministers.
De website van het Europees Parlement verscheen als eerste in beeld, gevolgd door nieuwsarchieven, politieke berichtgevingen uit Brussel en videodatabases. Als vijfde zoekresultaat stond de persoonlijke website van Claudia Verwer in de lijst.
“Waarom wordt zij aangehaald?”
“Dat vind ik zo vreemd niet, Matt. Koppel drie Europese ministers aan elkaar en dan kun je verwachten dat je de minister-president ook in beeld krijgt.”
Ze tikte de link aan en het scherm gaf een keurig vormgegeven website weer, met een door vlugge reclamejongens samengesteld, persoonlijk logo van de Nederlandse die deze ambtstermijn de hoogste baas van Europa was. Daaronder volgde een nogal saaie en vlak vormgegeven opsomming van haar politieke idealen en links naar blogs, video’s en downloads. De rechterkolom op het scherm verwees naar haar persoonlijke leven.
Christa tikte deze aan, wetende dat het vergeefse moeite was. Haar zogenaamde privéleven was verstrengeld geraakt in haar politieke ambities en wat de reclamejongens in chique glanzende letters omschreven als ‘Claudia, de vrouw en haar verhaal’ was een samenraapsel van propagandistische leuzen en moralistisch gebabbel dat een levensstijl volgens de sociaaldemocratische overtuigingen van haar partij aanmoedigde. Privégegevens, een eigen mening, of oprechte eerlijkheid waren ver te zoeken.
“Kijk daar eens,” zei Matt. Hij wees naar het blokje ‘Mijn Leven’, onderaan de pagina.
“Dit is niks,” zei Christa. Ze tikte er op, maar was in gedachten al drie zoektermen en twee crossrefs verder, hopende dat ze een van de vier personen kon linken aan de code. Intussen verscheen een oude kinderfoto van Verwer in beeld.
“Misschien moeten we een crossref met de naam van je vader doen. Of met BioTec. Daar is vast meer te vinden.”
Intussen bladerde ze door en een aantal oude foto’s volgden elkaar op. Verwer had haar oude fotoalbum aan de reclamejongens gegeven, die er een interactieve slideshow van hadden gemaakt. Claudia Verwer die haar Eerste Communie doet. Claudia Verwer op haar eindexamenbal. Claudia Verwer bij haar eerste auto. Claudia Verwer bij haar tweede auto. En haar derde.
“Het zijn nogal wat auto’s.”
Christa knikte. “Verwer is een liefhebber van Volkswagen Kevers. Haar eerste auto schijnt ze van haar opa geërfd te hebben, dat was een Kever. Daarna is ze die bakken gaan sparen. Het voordeel als je veel geld verdient is dat je niet op een auto meer of minder hoef te kijken.”
Ze stond op en liep een rondje door de kamer. “Ben je die code weleens tegengekomen bij proefdieren? Op hun kooien bijvoorbeeld, of in papieren?”
Matt schudde zijn hoofd en schoof door naar de computer.
“Medicijnen? Chemicaliën? Iets wat ze die beesten voeren of op hun huid smeren?”
“Nee, het zegt me echt helemaal niks.”
Een crossref met Wanders had niet veel zin. Ze had de man intussen uitvoerig doorgelicht in het stadsarchief en hoewel ze er toen niet specifiek op had gelet, was ze een dergelijke code daarbij niet tegengekomen.
“Matt, doe eens een crossref met BioTec.”
“Wacht even. Kom eens kijken.”
Christa liep terug en keek met hem mee. Op het scherm stond een foto van een jonge Claudia Verwer, ergens rond haar twintigste. Gekleed in spijkerbroek, wit t-shirt en een leren jasje poseerde ze trots lachend naast een glimmende, zilveren Volkswagen Kever. De zwarte zonnebril in haar toen nog weelderig lang en golvende haar weerkaatste het felle zonlicht van de mooie zomerdag waarop de foto genomen was. Ze las het onderschrift:
‘1994: Claudia Verwer poseert bij de klassieke Volkswagen Kever uit 1970, een erfstuk van haar grootvader Herman. De auto ontketende Claudia’s passie voor antieke Kevers, waaraan ze haar huidige collectie van veertien exemplaren dankt.’
“Waarom kijk ik hiernaar?” vroeg ze.
Matt vouwde zijn armen over elkaar. “Kijk eens goed naar die foto.”
“Dat doe ik. Ik weet niet wat je bedoelt.”
“Kijk eens naar de auto.”
“Ze bekeek de auto.
De Kever stond schuin geparkeerd, met de linkerzijkant in de richting van de lens. Had de auto wat rechter gestaan, dan had de ronde neus, met zijn kenmerkende vriendelijke koplampen er volledig op gestaan. Ze had het altijd grappige auto’s gevonden. Toen ze nog in Oostenrijk woonde had ze ze met enige regelmaat voorbij zien komen, maar met het stijgen van de benzineprijzen werden ook de Kevers schaars en kwamen nog slechts op enkele zonnige dagen naar buiten voor een zuinig rondje om de kerk. Bart had er een tijdje een in de showroom staan. Een fel oranje model uit 1972. Geheel gerestaureerd en tot in de puntjes opgeknapt en gepoetst. De auto was voor bijna 37.000 euro verkocht, ondanks de milieutax van 11.000 euro die daar nog eens bovenop kwam, omdat de auto per 14 kilometer een liter kostbare en vervuilende benzine wegslurpte. Ze had eens een artikel voorbij zien komen over iemand die een kever had omgebouwd tot een exemplaar met een elektromotor. Niet alleen miste de auto zijn achterbank en zijn kenmerkende pruttelende geluid, het was ook een doorn in het oog van de nog altijd actieve groep liefhebbers. De man had als een soort autominnende banneling nog enkele zomers in zijn fluisterstille, milieuvriendelijke Kever gereden, tot hij zelf het plezier in de auto had verloren.
Haar aandacht keerde terug naar de foto. Ze keek nogmaals naar de auto en ineens zag ze wat hij bedoelde. Onderaan de ronde neus, half zichtbaar op de foto, hing de blauwe kentekenplaat die anno 1970 nog gevoerd werd door Nederlandse auto’s. De eerste twee tekens waren onleesbaar, maar de laatste waren ’55-PJ.’
“Het kenteken,” fluisterde ze. “Alhoewel daar natuurlijk van alles voor kan staan. Misschien is het louter toeval.”
“Dat zou dan wel heel sterk toeval zijn,” zei Matt.
“Schuif eens,” zei Christa.
Ze nam zijn plaats in en zocht de website van de Rijksdienst voor het Wegverkeer op.
“Kijk, hier kun je elk kenteken natrekken.” Ze tikte door een aantal pagina’s heen, tot er een grote, witte kentekenplaat in beeld verscheen. Hier voerde ze de code ‘6955PJ’ in, die met blauwe letters op de witte plaat verscheen, de kleurcode voor Europese auto’s.
Het systeem moest een seconde of twee wachten op antwoord, waarna het scherm aangaf: ‘Geen openbare gegevens over dit kenteken bekend.’
“Zou het dan toch niet kloppen?” vroeg Matt.
“Jawel. Ik heb deze site vaker gebruikt bij onderzoek voor artikelen. Om te beginnen staat elk kenteken hier in, ook wanneer het een antieke plaat is die al lang is opgeheven.”
Ze typte een nieuwe code in, bestaande uit zes nullen, waarop direct een antwoord kwam: ‘Geen geldige combinatie. Voer uw kenteken opnieuw in.’
“En deze tekst krijg je te zien als je code niet bestaat. Met andere woorden: ze houden geheim welke auto dit kenteken draagt.”
“Kan dat zomaar?”
“Bij bepaalde mensen wel. Auto’s van leden van Koninklijke huizen staan hier bijvoorbeeld niet in, dat weet elke paparazzo. Maar ook politici kunnen om veiligheidsredenen buiten de registratie worden gehouden. Het lijkt er dus op dat je gelijk hebt.”
“Dat betekent dat Verwer mijn vader 15 miljoen heeft betaald,” zei Matt. Hij klonk opgewonden.
“Daar zou ik niet zo heel zeker van zijn, lieverd. Het kan natuurlijk nog steeds allemaal toeval zijn.”
“Of niet. Laten we hem er maar eens mee confronteren.”
“Waarom denk je dat hij nu wel zal praten?”
Matt grijnsde. Heel even voelde ze zich ongemakkelijk. Zijn grijns had iets weg van die van zijn vader. “Ik weet wel een manier om hem bang te maken. Iets dat meer effect heeft dan een pistool voor zijn hoofd.”
Hij veerde op uit de stoel, zette de computer uit en liep naar de deur, zonder nog om te kijken.
“Ga maar alvast terug. Ik moet nog even naar het kantoor.”
“Wat ga je doen, Matt?”
Hij gaf geen antwoord en verdween in de donkere gang. Christa wreef door haar vermoeide ogen en liep toen terug naar het aangrenzende laboratorium.
“Ik zag Matt voorbij flitsen,” zei Gerards. “Waar gaat hij naartoe?”
“Hij komt zo,” zei ze.
“Jullie hebben het er maar druk mee,” mompelde Wanders vanuit zijn stoel. “Heb je al bedacht wat jullie tegen de politie gaan zeggen? Gijzeling en mishandeling, dat wordt een mooie aanvulling op je waarschijnlijk toch al lange lijstje van competenties. Jij hoort vast bij die stinkende steuntrekkers die hier dag in, dag uit herrie komen schoppen. Het zal nog een hele ommekeer worden als je de komende tien, vijftien jaar een schone kamer krijgt waar je mag logeren. Klein, met een goed slot, maar wel schoon. Ik vrees alleen dat ze er geen vegetarische maaltijden serveren.”
“Lul maar een eind weg,” zei Christa.
“Anti dierproefextremisten vallen onder de terrorismewet, dat weet je toch?” Wanders liet opnieuw zijn brede grijns zien. “Als je slim bent kap je ermee nu het nog kan. Met Matt zal ik op mijn eigen manier wel afrekenen.”
“Dat zullen we nog wel zien.”
De stem van Matt klonk onverwacht hard in contrast met het gemompel van Wanders. Hij stond in deuropening en leunde tegen de post.
“Jongen, je hebt geen idee wat je je op de hals haalt,” zei Wanders koeltjes. Matt kwam naar voren en toonde nu zijn rechterhand, waarin hij een injectiespuit hield. Er zat een kleine hoeveelheid transparante vloeistof in de cilinder.
“Wat zit daarin?” vroeg Gerards. “Ga je hem vergiftigen?”
Wanders grijnsde opnieuw. “Doe dat vooral, dat is net zo effectief als een kogel. Als ik dood ben zeg ik alles wat je wilt horen.”
“Vreemd,” zei Matt, die nog enkele passen naar voren liep, tot hij vlakbij zijn vader stond. “Ik had gedacht dat deze spuit je wel bekend voor zou komen. Je kijkt er op kantoor toch dagelijks tegenaan.”
De grijns bevroor.
Christa zag de vertwijfeling in zijn ogen. Daarna verloor de grijns zijn oprechtheid en verviel in iets dat nog het meest leek op de gezichtsuitdrukking van iemand die recht tegen een felle zon in moet kijken.
“Wat ga je daarmee doen?” vroeg hij.
Matt liep langzaam om hem heen.
“Het lijkt me duidelijk. Ik ga je niet opnieuw vragen wat ik wil horen. Je gaat nu opbiechten en zo niet, dan ram ik die spuit in je nek.”
“Er zit gif in die spuiten,” zei Wanders. “Als je me dat geeft is het binnen vijf minuten afgelopen met me. En ga er maar van uit dat ze de combinatie van vergiftiging en een portie DNA materiaal naar jou herleiden en dan is het met jou ook afgelopen.”
Matt dook naar voren en zwaaide met de spuit voor zijn gezicht. Wanders deinsde terug en trok zijn hoofd achterover om de scherpe naald te ontwijken.
“En nu is het afgelopen met dat gelul van je. Ik weet precies wat hier in zit, dus zeg me godverdomme wat ik wil horen, vuile klootzak.”
Matt schreeuwde in zijn oor en daar was Wanders niet van gediend. Hij draaide zich naar zijn zoon. “Val kapot, smerig kutjoch. Je bent een watje en dat zul je altijd blijven! Ik laat me hier verdomme toch niet overbluffen zeker!”
“Klootzak!” schreeuwde Matt en voordat iemand de kans kreeg om hem tegen te houden greep hij zijn vader bij diens haren en stak de spuit in zijn nek. De vlijmscherpe injectienaald penetreerde moeiteloos de zachte huid, doorboorde zijn halsslagader en bleef daar steken. Matt hield de spuit stevig op zijn plek, terwijl hij met zijn andere hand zijn vaders haar bleef vasthouden.
Wanders’ gezicht vertrok van de pijn die gepaard ging met het hardhandig inbrengen van de naald.
“Godverdomme! Ben je gek geworden?”
“En nu praten, klootzak!” riep Matt.
“Oké, oké, maar haal dat ding er uit.”
Christa zag een Matt die ze nog niet eerder had gezien. Zijn hoofd was vuurrood en door de kloppende ader op zijn voorhoofd stroomde pure woede. Haat spatte uit zijn ogen.
“Matt, rustig,” zei Gerards, maar hij hoorde hem niet.
“Praat!”
“Haal hem er uit,” zei Wanders, “dan praat ik.”
“Nu, klootzak. Nu, verdomme!”
Christa deed een stap naar voren. “Matt, wacht even.”
“Blijf staan,” riep Matt.
Ze schrok van zijn stem. Als hij een pistool had gehad om haar op afstand te houden, dan was ze nu waarschijnlijk een knieschijf armer.
“Praat, godverdomme. Praat!” Hij schreeuwde nog harder. Alle redelijkheid was uit zijn stem verdwenen.
“Zayd al Wadih!”
Christa verstond de naam in eerste instantie niet. Wanders was kwaad en bang tegelijk. Zijn stem klonk hard, nijdig en chaotisch en dat maakte dat de eerste klanken van de naam klonken als een vloek. De zoveelste vloek.
“Val kapot!” riep Matt en drukte met zijn duim de plunjer van de spuit in.
“Zayd al Wadih!” riep Wanders nogmaals, nu met paniek in zijn stem en hij trok zijn hoofd opzij in de ijdele hoop hiermee de injectie te ontwijken, maar de vloeistof uit de cilinder verdween onverbiddelijk in zijn ader.
Het werd stil.
Wanders keek als een bevroren opname voor zich uit. Matt staarde naar de spuit in zijn hand. Gerards, die al die tijd het pistool op Wanders had gericht, liet zijn arm zakken en Christa stond aan de grond genageld.
Het duurde een paar tellen voor Matt besefte wat hij had gedaan. Langzaam trok hij de injectienaald terug. Wanders rukte zijn hoofd los uit de verslapte greep van zijn zoon.
“Ik hoop dat je kapot neervalt en naar de hel gaat.” Wanders stem klonk gedempt, binnensmonds, maar sneed tegelijkertijd als een mes door warme boter.
“Mijn god,” fluisterde Gerards. “Hij zit er in hè?”
Christa knikte. Ze had het gevoel dat de situatie nu echt uit de hand begon te lopen. Ze wisten niets van de procedures met injecties en voor hetzelfde geld viel Wanders hier zometeen echt dood neer. Ze wilde ver gaan om haar verhaal, haar gelijk en haar respect te halen, maar ze was geen crimineel die over lijken ging. Toch leek het haar verstandig om kalm en rationeel te blijven. Dit was niet het moment om terug te trekken.
“Zayd al Wadih,” zei ze. “Die naam ken ik. Wie is dat?”
“Ik weet het niet,” zei Matt. Hij klonk nog wat afwezig en staarde naar de spuit in zijn hand.
“Matt, kom hier,” zei ze. “Er is niks aan de hand. Hij heeft er zelf om gevraagd en hij gaat er echt niet dood van.”
Matt knikte zonder al teveel overtuiging en kwam langzaam achter de stoel vandaan, waarin zijn vader vastgebonden zat en nog altijd voor zich uit staarde.
“Wie is dat?” vroeg Christa opnieuw, en deze keer keek ze Wanders aan.
“Val kapot. Jullie allemaal. Val kapot.” Hij trok nog een keer vergeefs aan de nylondraad die al diep in het vel rond zijn polsen getrokken was. De aders op zijn handen zagen er dik en gezwollen uit.
“Die Arabier,” zei Gerards zachtjes.
“Wat?”
“Die Arabier, die olieman. Al Wadih, dat is hem toch?”
Christa zag Bart, zijn werkkamer, zijn beeldscherm en zijn rapporten. De naam riep een flashback op die aan haar voorbij schoot en ineens wist ze het.
“De OPEC. Zayd al Wadih is voorzitter van de OPEC. Shit ja, je hebt gelijk, Gerards.”
Ze liep naar voren en hurkte op anderhalve meter afstand van Wanders.
“Wanders, zeg me wat je met die gast te maken hebt. Heeft hij je die 15 miljoen betaald?”
Wanders haalde uit met het enige wapen dat hij op dit moment bezat. De fluim die hij spuugde spatte echter uiteen en meer dan een klein spettertje op haar arm leverde het niet op.
“Sterf jij ook maar, kuthoer.”
“Charmant,” zei ze en duwde zichzelf weer omhoog van de vloer.
“Gerards, hou jij hem nog even goed in de gaten. Matt, jij gaat met mij mee naar zijn kantoor. Ik denk dat we nog eens goed moeten zoeken nu we een extra aanknopingspunt hebben.”
“Weet je zeker dat dit geen kwaad kan?” vroeg Matt.
“Steven, als er wat is, dan weet je ons te vinden,” zei Christa. “We komen zo snel mogelijk terug.”
Ze pakte Matt bij zijn arm en nam hem mee terug naar het kantoor van zijn vader.
“En nu?” vroeg hij, terwijl hij de deur voor haar opende.
“Nu gaan we zijn PC opnieuw doorspitten en kijken of we iets vinden met betrekking tot die Al Wadih.”
“Doe jij dat maar,” zei Matt. “Ik kijk intussen in de kasten of ik nog ergens wat tegenkom.” Hij logde in op de computer, zodat ze toegang had tot zijn gegevens en liep toen naar het dichtstbijzijnde kastje, dat hij haastig opentrok en gehurkt plaatsnam voor de stapel dossiers die tevoorschijn kwam. Christa pakte de bureaustoel, ging zitten en begon met een crossref op de namen Peter Wanders en Zayd al Wadih.
Binnen enkele seconden was de gehele inhoud van de flash schijf doorgelicht, maar er werd geen resultaat gevonden.
Ze probeerde het met enkel de naam Zayd al Wadih, hetgeen een aantal documenten opleverde die van weinig betekenis leken te zijn. Het waren hoofdzakelijk digitale krantenartikelen over het verleden van Al Wadih.
De man was, zo bleek uit kort biografisch artikel, opgegroeid in een welgestelde Saoedische familie uit Dahrahn. Hij studeerde architectuur in Groot Brittannië, waar hij een paar vrij anonieme kantorenpanden neerzette. In 2008 verhuisde hij naar Dubai, waar extravagante architectuur toen nog booming business was. Pas in 2018, toen de allerlaatste luchtbel van grootschalige bouwprojecten op de zandgronden van het VAE staatje uit elkaar spatte, stapte Al Wadih, met hulp van connecties binnen zijn familie, in de oliebranche, hoewel olie een marginale rol speelde in de economie van Dubai. Zijn verblijf in Groot Brittannië had hem inzicht gegeven in de westerse manier van denken en handel drijven en dat maakte hem tot een sterke, politieke handelaar voor de VAE. In 2025 werd hij benoemd tot voorzitter van de OPEC.
Na de economische crisis van 2008-2011, waarbij de olieprijs eerst was gekelderd, klom deze weer omhoog, mede dankzij het terugbrengen van de productie op initiatief van de OPEC. Met het economisch herstel steeg ook de vraag naar olie weer en raakte de wereldeconomie zich opnieuw pijnlijk bewust van de slinkende voorraden. Op 7 januari 2017 doorbrak de prijs de lang gevreesde barrière van 200 dollar per vat en bleef stijgen. De OPEC was rijker dan ooit, al zaagden de ontwikkelaars van elektrische auto’s en voorvechters van alternatieve brandstoffen aan de fundamenten van de zwartgouden tempels.
“Je vader heeft de nodige informatie over Al Wadih verzameld. De vraag is nu wat zijn connectie met die gast is.”
Matt klapte een dossier dicht waarin hij had zitten bladeren, legde het terug in de openstaande kast en sloot het deurtje. “Ik zou het niet weten.”
Hij trok aan het volgende kastdeurtje, maar dit gaf niet mee.
“Op slot?” vroeg Christa.
“Ja, vreemd genoeg wel.”
Matt probeerde enkele van de kastdeurtjes waar hij nog niet was geweest. Allen gingen ze direct open, zij het met wat gepiep en gekraak.
Christa keek om zich heen en zag de klassieke briefopener met zijn stalen lemmet en ivoren handgreep. Het klassieke, houten deurtje zag er niet al te stevig uit en leek zijn beste tijd gehad te hebben. Ze kwam erbij staan en porde de spitse punt van de briefopener in de kier tussen het deurtje en de kast, waarna ze er hard aan trok. De briefopener leek even om te buigen, maar het was het hout dat krakend en knarsend krom trok. Ze schoof het lemmet nog wat verder naar binnen en trok er opnieuw aan. Het kleine, koperen slotje verloor de strijd en sprong met een knal uit het hout. Het deurtje vloog open, veerde terug en bleef op een kier staan.
Het kastje zag er donker en leeg uit, maar toen Christa het deurtje opentrok zagen ze de dunne, beige dossiermap die eenzaam op de bodemplank lag.
Het was alsof ze een jarenlang verborgen schat hadden opgegraven, ware het niet dat de map verre van muf en stoffig was. Hij rook zelfs nog nieuw, toen Matt hem er uit pakte, opstond en hem op het bureau legde. Christa vouwde de map open en samen bekeken ze de inhoud.
“Alles handgeschreven,” fluisterde Matt.
Hij had gelijk. Christa pakte het eerste blad op. Daaronder lagen slechts twee andere pagina’s. Ook deze waren met pen beschreven.
“Pa is verliefd op het BioTec logo dat hij zelf ontworpen heeft. Alle correspondentie wordt daarvan voorzien, of het nou mail is of papier. Alleen hier heeft hij blanco pagina’s gebruikt.”
Christa knikte. “Wat je schrijft komt niet in je computer. Deze informatie vertrouwde hij jou zelfs niet toe.”
Ze las de tekst op de eerste pagina hardop voor.
“02-07-2034: overboeking van $ 85.000.000 door Z. al Wadih aan C.V. op account 6955PJ. Tevens overboeking van € 15.000.000 door C.V. aan P. Wanders. C.V draagt zorg voor fiscale onzichtbaarheid van deze transactie.”
Enkele haastige pennenstreken vormden een pijl naar de tekst die volgde.
“P. Wanders levert vier units aan ESS tussenpersoon. Deze zal zorgen voor doorlevering t.b.v. implementatie van 1 unit bij B. Duchateau. Resterende drie units bestemd voor vaccinatie Bolivia (vertrek 15-09-2034).”
“Vaccinatie?” vroeg Matt.
“Verdomme ja, natuurlijk,” zei Christa. “Ze zijn met een hele delegatie naar Bolivia geweest voor die klimaattop. Zoek op GlobaNet eens een reisadvies op voor dat land.”
Matt liep om het bureau heen en schoof achter het blad, waar hij direct begon te typen.
“Hier heb ik het,” zei hij. “Voor reizen naar Bolivia zijn inentingen nodig tegen gele koorts, hepatitis A, en DTP.”
Ze keek hem vragend aan. “DTP?”
“Difterie, tetanus en polio. Maar volgens mij werkt dat vaccin een jaar of tien als je het eenmaal gehad hebt.”
“Dat zal dan waarschijnlijk niet voor gele koorts of hepatitis A gelden,” zei ze. “Zo te zien is het van belang geweest dat de ministers gevaccineerd werden voor hun reisje naar Bolivia en hebben ze die kans aangegrepen om hen een chip te injecteren.”
“Maar waarom?” vroeg Matt.
Christa las verder van het blad papier in haar handen.
“Bij succesvolle manipulatie van uitspraken op de Europese energienota ten gunste van OPEC -zie bijlage- zal de overeengekomen financiële afspraak ten uitvoer worden gebracht.”
Meer stond er niet.
“De energienota wordt morgenmiddag uitgesproken,” riep ze.
“Wat hebben ze afgesproken?” vroeg Matt.
Ze pakte de volgende pagina en zag dat dit de bewuste bijlage was.
“Even kijken.”
Hier en daar had ze wat moeite om het slordige handschrift te ontcijferen, maar de tekst was over het algemeen vrij goed leesbaar.
Matt keek toe hoe haar blik over het papier gleed. Bij elke regel die ze las zakte haar gezichtsuitdrukking verder weg in een staat van verbazing en afgrijzen.
“Oh, fuck.”
“Wat staat er?”
“Dit is hele foute boel.”
Matt stond op en kwam bij haar staan, zodat hij mee kon lezen.
“Wanders is verantwoordelijk voor een correcte aansturing van de units 2 tot en met 4, hetgeen moet leiden tot een mondelinge toezegging van M. Stohlman tijdens de energienota, betreffende het verhogen van het percentage olieverbruik op de algehele Europese energiemarkt en brandstofvoorziening tot tweederde van het totaal, voor een periode van tenminste vijf jaar. De geloofwaardigheid in acht nemend zal deze beslissing niet alleen worden ondersteund met antiterrorisme argumenten en tegenvallende cijfers op het gebied van alternatieve energiebronnen, tevens zal de uitspraak volledige steun moeten vinden bij de ministeries van Economische en Europese Zaken.
M. Stohlman zal zijn beslissing niet eerder ten gehore brengen dan wanneer het zijn beurt is om parlement en publiek toe te spreken uit naam van het ministerie van Energie en Milieu. Slinkende oliereserves en de trend in stijgende olieprijzen zullen in deze niet genoemd worden en bij eventueel weerwoord naar beste kunnen worden vermeden door alle genoemde partijen.
Het niet slagen van deze aansturing betekent automatisch de annulering van alle financiële afspraken tussen de betrokken partijen.’
“Terug naar de steentijd,” zuchtte Matt. “Maar hier komen ze toch nooit mee weg?”
“Dat weet ik zo net nog niet,” zei Christa. “Ze hebben het slim aangepakt. Die geloofwaardigheid, waarover hier geschreven wordt, is heel belangrijk.
Zestig, vijfenzestig procent van de energiemarkt in Europa op basis van olie is niet onrealistisch. Dat is een stijging van nog geen twintig procent, als ik me niet vergis. De grote massa zal er niet bij stil staan dat er voor de komende jaren een daling van tien tot twintig procent in de planning stond. Voor de OPEC is dat een miljardenverschil.”
“Maar het publiek zal zich helemaal tegen hen keren,” zei Matt. “Ook al brengen licht- en windenergie nog te weinig op, niets rechtvaardigt dat we terug gaan vallen op olie. Het spul is onbetaalbaar geworden en het milieu gaat er aan kapot.”
“Niet alleen dat,” zei Christa. “Ik ben geen rekenwonder, maar met de huidige reserves en de geplande afbouw zouden we nog tot ongeveer 2060 van olie voorzien zijn. Als ze nu, met instemming van drie ministeries en de minister-president, teruggaan naar 60% dan is het binnen tien jaar op en dan hebben we volstrekt onvoldoende middelen om nog naar alternatieven te grijpen. Dat wordt een wereldwijde crisis waarbij die van 2009 een lachertje was.”
Matt zakte op zijn hurken, vouwde zijn armen op het bureau en liet zijn hoofd er op zakken.
“Mijn vader gaat de wereld naar de kloten helpen.”
“Nee,” zei Christa. “Jouw vader is maar een kleine pion in dit spel. Hij staart zich blind op de miljoenen die hij op zijn rekening heeft gekregen. En waarschijnlijk nog gaat krijgen.”
Ze pakte het derde en laatste blad uit de dossiermap.
“Kijk,” zei ze, terwijl Matt met zijn hoofd op zijn armen luisterde. “Hier staat dat al Wadih 85 miljoen dollar aan C.V. betaalt. Dat is onze grote vriendin Claudia Verwer. Zij heeft op haar beurt die 15 miljoen aan je vader gegeven voor de vier chips. Als alles helemaal volgens plan verloopt, dan krijgt Verwer nog eens 85 miljoen extra en je vader krijgt van al Wadih rechtstreeks ook nog eens 45 miljoen. Die klootzak vangt dus 60 miljoen met het wegsluizen van drie chipjes. Geen slechte deal.”
“Vier,” zei Matt. “Vier chips. Ik vraag me alleen af waarom die Duchateau er een gekregen heeft. Zou het zijn dat ze de transactie geheim hebben willen houden? Het liep via zijn bank.”
“Ik weet het niet,” zei Christa. “Een minister-president en haar AIVD- en ESS-vriendjes hebben veel meer macht dan een bankdirecteur.” Ze bekeek de drie pagina’s nog eens en draaide de eerste om, om te controleren of er niet nog iets aan de achterzijde stond gekrabbeld. “Ik vind het alleen zo vreemd dat hij verder nergens meer wordt genoemd.”
“Dan zal hij misschien ook niet zo belangrijk zijn,” zei Matt. “We moeten ons maar concentreren op die ministers.”
“Ik weet het niet, lieverd. Waarom zouden ze met een vierde chip aan de gang gaan als het niet echt belangrijk was.”
“Wat stel je dan voor?” vroeg hij, terwijl hij zich aan het bureau omhoog duwde. Christa draaide de volgende twee pagina’s om. Op de achterzijde van het derde blad stond een omcirkelde tekst:
‘Deblokkering units 1 t/m 4: 8216.3264.0012’
Gerards stond al bij de deur te wachten toen Matt terugkwam.
“Dit gaat echt te lang duren. Ik voel me hier niet op mijn gemak. En waar is Christa?”
“Kun jij het bestelbusje besturen?” vroeg Matt.
Gerards keek hem verbaasd aan. “Ja, natuurlijk.”
“Ik bedoel, heb je ook toegang tot dat busje?”
“Hij heeft me daar jaren geleden al voor geautoriseerd.”
Matt liep om hem heen en ging achter zijn vader staan die chagrijnig voor zich uit staarde.
“Ik blijf hier even bij hem. Rij jij dat busje even voor bij de oostelijke achteruitgang.”
“Wat ga je doen?” vroeg Gerards.
“Wil je tekst en uitleg van me, of wil je hier weg voordat we gezien worden?”
Gerards gaf geen antwoord en haastte zich naar de gang.
Christa opende de deur waardoor ze eerder die avond met Matt was binnengekomen. Buiten stormde het nog in alle hevigheid. Het onweer was overgedreven en rommelde nog slechts aan de verre horizon, maar om haar heen blies de wind de natte bladeren over het asfalt en de straatlantaarns verlichtten de striemende regen in opeenvolgende kransen van wit licht.
Er was niet veel tijd en er waren nog minder aanknopingspunten. Haar onderzoek naar de mysterieuze biochip affaire dreigde op een dood spoor te geraken. De enige uitweg die ze nog kon bedenken bevond zich grofweg tweehonderd kilometer vandaan. Ze had een lange weg af te leggen en daarom ritste ze haar jasje dicht, zette haar kraag omhoog en haastte zich in de richting van de spoorbrug. Hoewel ze het koude water al gauw door het katoen van haar broek en door haar haar voelde dringen, waren de kou en de harde wind een aangename klap in haar gezicht. De snelle pas maakte haar vermoeide benen los en ze begon zich wakkerder te voelen.
Nadat ze onder de spoorbrug doorgelopen was zag ze haar auto bij de kroeg staan. Er plakten bladeren aan de achterbumper en er lagen enkele takjes op het dak en op de motorkap, om maar te zwijgen van wat er allemaal op straat lag. De storm had de hoge bomen aan de rechterkant van de straat ontdaan van elk blad dat zich in al haar herfstige kleurenpracht nog had vastgeklampt aan de takken. De natuur hield grote schoonmaak voor de winter die ging komen.
Ze opende het portier, ging zitten en wreef de natte haren uit haar gezicht, terwijl Galileo haar vriendelijk begroette.
“Je moet me even de weg wijzen,” mompelde ze en haalde een stukje papier uit de binnenzak van haar natgeregende jasje.
“Wat is uw bestemming?”
Christa las de postcode en het huisnummer voor die ze snel had genoteerd voordat ze het kantoor van Wanders hadden verlaten.
“De afstand bedraagt circa 187 kilometer. Het is vier minuten over twee. Namens Carpolis Insurance raad ik u deze rit af indien u minder dan vijf uur geslapen hebt sinds uw vorige rit.”
Christa zuchtte en startte de motor. “Heel attent van je, maar Carpolis kan m’n rug op en jij ook.”
“Op de geplande route bevindt zich momenteel één file van minder dan drie kilometer. Ik adviseer geen alternatieve route. Sluit uw gordel om besturing te activeren en houdt u rekening met onverwachte windstoten. Goede reis.”
De wieltjes van de bureaustoel verstoorden de stilte met hun gepiep. Nog beter hoorbaar was het geërgerde zuchten van Wanders, die met Matt aan zijn ene en Gerards aan zijn andere zijde door de donkere gang in de richting van de achteruitgang werd geduwd. De twee theedoeken die met een knoop in zijn nek en een tweede knoop in zijn mond, strak aangesnoerd waren, beletten hem om enig commentaar te geven op zijn onvrijwillige uitstapje, al liet hij evenwel zijn protest horen met een verstomd gemompel.
Aangekomen bij de uitgang duwde Gerards de deur open die leidde naar het busje, waarvan de achterportieren al open stonden.
Het busje was omwille van de veiligheid niet van een bedrijfsnaam voorzien. De witte lak kleurde geel in de zuinige verlichting aan de donkere buitenmuur.
“Til jij hem aan die kant,” zei Matt. “En hou je hoofd een beetje opzij, voor het geval die hufter je een kopstoot probeert te geven.”
Met vereende krachten lukte het hen om de tegenstribbelende Wanders ver genoeg van de grond te tillen, zodat ze hem in het busje konden hijsen. Matt klom ook naar binnen en Gerards duwde de deuren dicht. Hij sloot de achteruitgang, haalde de rugzak van zijn schouders en stapte toen achter het stuur.
“Gaat dat wel lukken daar achter?” vroeg hij.
Matt had zijn rugzak op de vloer gezet en gaf een flinke stoot tegen de deuren van het busje, maar deze gaven niet mee.
“Ik zet hem hier achter in de hoek. Als je maar een beetje voorzichtig doet in de bochten, dan zal het wel gaan.”
Gerards zette zijn voeten op de pedalen en aarzelde. Zijn vingers gleden over het zwarte stuur.
“Ik hoop dat we geen verkeerde beslissing hebben genomen, jongen.”
Matt controleerde de nylondraden die zijn vader op zijn plek hielden en draaide zich toen om. Hij ging op zijn knieën zitten en legde zijn hand op de rugleuning van de bijrijderstoel.
“Ik snap dat dit een volstrekt idiote situatie is en ik wil je bedanken dat je je eigen baan op het spel zet om ons te helpen.”
Gerards keek over zijn schouder. Het drong nu pas tot hem door dat hij morgen hoe dan ook geen werk meer had.
“Doen we er goed aan, Matt?”
“Ja. We zijn er nog niet. Nog lang niet. En ik weet ook niet wanneer dit allemaal voorbij zal zijn, of wat er dan met ons zal gebeuren. Maar wil je je geld verdienen door deel uit te maken van een misdadige organisatie of wil je kinderen straks in de ogen kunnen kijken en zeggen dat je ander werk hebt moeten zoeken omdat je aan je morele plicht als een eerlijk mens hebt voldaan?”
Gerards startte de motor. “Ik hoop dat je gelijk hebt.”
De regen sloeg hard tegen de voorruit en zorgde voor een onophoudelijk, blikkerig geklater op het dak. De ruitenwissers zwiepten dapper heen en weer en probeerden het water bij te houden, maar het zicht was heel beperkt. Galileo had zoveel mogelijk besturingsfuncties overgenomen, al had Christa de snelheidscontrole uitgeschakeld. 80 kilometer per uur was prima voor een stortbui op een vrije zondagmiddag, maar niet nu. Volgens de teller had ze nog 172 kilometer te gaan en wat haar betrof kon ze er niet snel genoeg zijn.
Het stromende water op de voorruit maakte haar ogen weer moe en telkens wanneer ze knipperde voelde ze haar oogleden branden.
Ze tikte het display van Galileo aan en zocht een van haar favoriete playlists op. Een zwoele foto van Dee2-B verscheen in beeld en terwijl hij haar met zijn fonkelende, diepbruine ogen aankeek, al starend door zijn stoere, gitzwarte kuif, begonnen de surround speakers in haar auto zijn meest recente nummer één hit uit te stoten. Het opzwepende upbeat ritme deed haar goed en om echt wakker te worden begon ze de tekst luidkeels mee te zingen. Buiten raasde de snelweg, de vangrail, kilometerpaaltjes, lichtzuilen en wegmarkeringen als ritmische elementen voorbij op de maat van de muziek.
Ze draaide de volumeknop nog verder omhoog.
De bas dreunde door de auto en wie op dat moment voorbij kwam rijden kon de muziek, inclusief haar ietwat uit de toon zwervende gezang, niet ontgaan. Maar dit gedeelte van de snelweg, dat overdag al relatief weinig bereden werd, was midden in de nacht zo goed als verlaten.
Een enkele, eenzame tegenligger raasde voorbij. Twee anonieme koplampen die opdoemden in de met regen gevulde nacht. Een rode gloed verdween vervolgens even snel in de spiegel. Heel in de verte flitste af en toe het blauwgrijze schijnsel van het afgedreven onweer.
Wanders leek voor dit moment te berusten in zijn lot. Meerammelend met elke bocht, put, drempel en kuil in de weg staarde hij voor zich uit. Hij vermeed het oogcontact met zijn zoon, die met opgetrokken knieën op de vloer zat, leunend tegen de zijkant van het busje.
Matt staarde naar zijn vader en had het gevoel alsof alle gebeurtenissen van de afgelopen uren in een roes aan hem voorbij waren getrokken. Hij vreesde dat hij de kracht zou verliezen om helder te denken, om de touwtjes in handen te houden. Zonder directe steun van Christa voelde hij zich zo groot niet meer.
Tegenover hem zat de man die hem had grootgebracht, die met hem had gespeeld toen hij nog klein was. De man die hem had leren fietsen, die hem zijn eerste puppy had gegeven en die hem alle bescherming had geboden die hij zich wensen kon. De man die nu verloren en verslagen in een stoel zat, pijnlijk vastgebonden met messcherpe nylondraad die rode striemen en kleine sneetjes veroorzaakte in de huid van zijn polsen en onderarmen.
Gerards stuurde het busje door een scherpe bocht en zag de met regen gevulde kuil in de weg niet. Een flinke schok deed hen alle drie opveren. Matt schrok en drukte zijn handen op de vloer om zich in balans te houden en strekte zijn benen, zodat hij met zijn voeten het rollende onderstel van de stoel kon tegenhouden. Wanders, verrast door de onverwachte schok, begon hartgrondig te vloeken.
Nee, dacht Matt. Dit is de man die me heeft weggehouden van de wereld, van het leven. De man die me jarenlang heeft wijsgemaakt dat mijn leven afhankelijk was van een stel rotpillen. De man die mijn moeder vermoord heeft en geen greintje berouw toont.
Dat hij maar kapot valt.
Het gladde asfalt van de parkeerplaats glom in het schijnsel van de koplampen, toen Gerards het busje voorzichtig langs de entree van Motel Mediterrane stuurde en achter een van de twee vrachtauto’s parkeerde die stonden te wachten op het eerste ochtendgloren.
Matt hees een van de rugzakken op zijn schouders en nam de andere in zijn hand.
“Hier,” zei hij en gaf het pistool aan Gerards. “Voor de zekerheid.”
Hij opende de deur, stapte uit en haastte zich door de regen naar de entree.
De balie was onbemand, maar zodra de glazen schuifdeur opende en hij naar binnen liep, verscheen de nachtportier aan de balie.
“Goedenavond,” zei de kleine dikke man.
“Goedenavond,” zei Matt. “Wat een weer, hè?”
De portier boog voorover en staarde naar de deur. “Het zal binnen een paar uur overwaaien, als we het weerbericht mogen geloven.”
“Ik hoop het,” zei Matt. “maar voorlopig mag het van mij blijven gieten. Het enige dat ik wil is naar bed.”
Hij zag de man twijfelen, maar hield zijn spel vol en liep door naar de smalle gang.
“Welterusten,” zei hij zonder om te kijken.
“Welterusten,” klonk het. Hij voelde een paar argwanende ogen in zijn rug prikken, maar toen hij bleef staan voor kamer 13, het pasje uit zijn zak viste en de deur opende, zag hij de portier vanuit zijn ooghoek verdwijnen in de deuropening achter de balie.
Eenmaal binnen liet hij de rugzakken op de vloer glijden, pakte zijn telefoon en belde naar Gerards.
“Ik ben binnen,” zei hij. “Maar we gaan hem niet in de kamer krijgen. Er zit hier een portier die de boel goed in de gaten houdt.”
“Is er geen achteringang of zo?” vroeg Gerards, die vanaf de bestuurdersstoel zijn onvrijwillige passagier in de gaten hield.
“Niets waar we wat aan hebben. De kamer is te dicht bij de entree. Je zult met hem in het busje moeten blijven, dan zet ik hier de apparatuur op.”
Hij liet de telefoon op het bed vallen, ritste een rugzak open en haalde er een laptop uit. Hij klapte hem open en plaatste hem op de stoel bij het tafeltje, dat aan het voeteneind van het bed tegen de muur stond. Daarna haalde hij twee zwarte kastjes uit de rugzak, die hij op het tafeltje plaatste. Een wirwar aan kabels volgde, die hij op de grond liet vallen.
Hierna riste hij de tweede rugzak open en tilde er met twee handen voorzichtig een apparaat uit dat enigszins leek op de scanner die in het laboratorium stond. Het apparaat was zwaar en zag er breekbaar uit en hij deed zijn best om het zonder stoten op het tafeltje te plaatsen. Waarschijnlijk had het onderweg al genoeg schokken te verduren gehad.
Onderin de rugzak lag een verdeeldoos, die hij aansloot op het enige stopcontact bij het tafeltje. Hierin stak hij vervolgens de stekkers van het scannerachtige apparaat en de twee zwarte kastjes.
Als blikken konden doden, dan lag Gerards’ uiteengereten lijk nu verspreid over de parkeerplaats, terwijl de regen zijn bloed wegspoelde. Wanders staarde hem aan met een meer dan venijnige blik. Gerards keek af en toe terug, maar concentreerde zich liever op de wieltjes van de bureaustoel. Zijn zachtaardige karakter was niet goed bestand tegen de confronterende situatie waarin hij zich bevond.
Hij was alleen maar teruggekomen om een datachipje mee te nemen. Zijn planning voor vanavond had bestaan uit een warme douche, een goed glas wijn en lekker op tijd naar bed met zijn lieve vrouw. Hij had haar tot twee keer toe moeten bellen om haar te overtuigen dat er iets mis was gegaan met een belangrijk project dat voor morgenochtend in orde moest zijn en dat hij niet met autopech in de stromende regen stond.
Nog vijf jaar, dan mocht hij met pensioen. Vijf jaar, die hij zonder problemen en met plezier zou hebben uitgezeten bij BioTec, tot vanavond ineens alles in een ander perspectief was gezet. Zijn ogen waren geopend. Zijn baas, zijn goede vriend, een leugenaar, een harteloze zakkenvuller en boven alles, een moordenaar.
Hoe had hij zo naïef kunnen zijn? Hoe had hij al die jaren kunnen meewerken aan het project, zonder te beseffen wat Wanders’ werkelijke bedoelingen waren?
Was hij te goed van vertrouwen? Of waren de verklaringen en de bewijslast te vergezocht. Matt was een lieve jongen, maar veel wereldvreemder had hij nog niemand meegemaakt. En die Christa, als dat al haar echte naam was, waar kwam die vandaan?
Dierenrechten activisten waren niet te vertrouwen. Ze kotsten hem uit om wat hij deed en waar hij dat deed. Ze hadden zijn auto menig maal in de vernieling geholpen en ze hadden zijn vrouw ertoe gedwongen om hun kinderen nog naar school te brengen tot hun veertiende. Joost mocht weten wat de gevolgen zouden zijn als Matt en Christa het mis hadden. Als Wanders de gebeurtenissen van deze nacht gelaten over zich heen liet komen in de wetenschap dat hij morgenochtend aan het langste eind zou trekken.
Wat dan?
Politie?
Voor de rechter?
Gevangenisstraf?
Hij maakte zich mede schuldig aan terrorisme en de bak in draaien, weg van zijn vrouw en zijn kinderen, dat zou hij niet overleven. Hoe de nacht ook zou eindigen, ze moesten het zorgvuldig en weldoordacht aanpakken, want een weg terug was er niet meer.
Hij zette het raampje aan de bestuurderskant op een kier om wat frisse lucht binnen te laten in de benauwde cabine. Het leek binnen steeds warmer te worden en de koude regenspetters die door de open spleet waaiden voelden goed op zijn gezicht. Hij inhaleerde de kille, vochtige lucht, rekte zijn schouders en keek naar het groen verlichte klokje op het dashboard. Vijf over half drie. Hij kneep even met zijn ogen, maar concentreerde zich daarna weer op zijn passagier en de wieltjes van de stoel waarin deze zat, tot even later zijn telefoon ging.
“Matt?”
“Ik ben zover,” zei Matt.
“Goed,” zei Gerards. “Wil je dat wij hier blijven?”
“Laten we dat maar doen. We moeten nu vooral geen aandacht trekken. Als je me even door de software heen praat, dan kunnen we direct beginnen.”
De storm had zich van zijn beste kant laten zien en was vermoeid geraakt. De wind drukte niet meer zo hard tegen de zijkant van de auto en ook de regen nam in kracht af. De ruitenwissers leken zelfs al wat minder snel heen en weer te zwaaien. Ze hield zichzelf wakker door de ventilatie op de hoogste stand te houden. Koude lucht werd door de plastic roostertjes op het dashboard in haar gezicht geblazen. Haar ogen traanden er een beetje van, maar het hield haar alert.
De eerste paar kilometer had ze nog op een nagenoeg lege weg gereden, maar inmiddels zat ze op de A2, de aorta van het verkeer richting noordwesten. Hoewel het ook hier verhoudingsgewijs rustig was, reden er toch heel wat vrachtauto’s. Vervoerders betaalden hun chauffeurs nachttoeslag, omdat voor vrachtauto’s een beduidend lagere kilometerheffing gold van elf uur ’s avonds tot vijf uur ’s ochtends. Een van de vele maatregelen tegen het onoplosbare fileleed.
Het was bijna drie uur en het zingen had ze opgegeven. Ze neuriede nog zachtjes mee met de muziek, die ineens werd onderbroken door de keurige stem van Galileo, van wie ze dacht de mond gesnoerd te hebben.
“Let op, de accuspanning bedraagt nog slechts 10 procent. U nadert een oplaadpunt na vier kilometer. Ik adviseer hier uw accu op te laden. Volgende oplaadpunt op deze route na 32 kilometer.”
32 kilometer. Die zou ze nog wel halen op 10 procent. Desalniettemin besloot ze na de voorspelde vier kilometer de uitvoegstrook in te slaan. Ze moest niet alleen nog ruim 80 kilometer tot haar eindbestemming; daarna moest ze ook nog terugrijden. Beter op tijd opladen dan te laat, want zelfs de noodvoorziening, met tien kilometer per uur op de zonnepanelen in het dak en in de vensters, zou haar op dit nachtelijke uur geen meter vooruit brengen.
De rode neonreclame van het tankstation doorbrak de duisternis en deed zelfs even pijn aan haar ogen, toen ze over het drempeltje aan het einde van de rijstrook reed en een schijnbare zee van licht tegemoet hobbelde. Onder de overkapping stopte ze bij een van de oplaadzuilen en stapte uit.
Ze snoof de nachtelijke lucht diep in haar longen en strekte haar benen terwijl ze om de auto liep.
“Goedenacht mevrouw Winkler. Welkom bij Voltex. Waarmee mag ik u van dienst zijn?”
De voorgeprogrammeerde stem klonk blikkerig en gedempt. Een vervangende luidspreker was geen overbodige luxe. De onbemande tankstations waren ondanks de intelligente camerabewaking vaak het mikpunt van vandalisme en hoe hufterproof men de oplaadzuilen ook maakte, er was altijd wel een grotere hufter te vinden die ze kapot kreeg.
“Turboladen,” zei Christa, terwijl ze de stekker van de auto uit het opengeklapte afsluitklepje trok. Met een zoemend geluid rolde de stugge, rode kabel af, tot ze de stekker in de zuil kon steken.
De zuil gaf een belsignaal als teken dat de stekker correct was ingestoken.
“Voltex wijst u er graag op dat turboladen de levensduur van uw energiecellen kan verkorten. Wij adviseren om bij voorkeur de optie snelladen te kiezen. Weet u zeker dat u wilt turboladen?”
“Ja, laat nou maar gaan.”
Opnieuw klonk een belsignaal, gevolgd door een zacht, diep brommend geluid, dat ze nooit eerder had gehoord. Kwam het doordat ze maar zelden voor turboladen koos? Of was het de stilte tussen de vrachtauto’s door die de snelweg een heel ander geluid gaf dan tijdens de ochtend- en avondspits?
Voor het 3D schermpje van de oplaadzuil roteerde een kleine, transparante kopie van haar auto. Op een achtergrond van diverse reclamelogo’s knipperden er groepsgewijs blauwe onderdelen. De banden, het remsysteem, olie en andere vloeistoffen, de besturing, energiecellen, alles werd digitaal doorgelicht. Telkens als er een sensor in de auto tevreden snorde, wanneer deze via de kabel door de zuil werd aangetikt, dan kreeg het blauw knipperende onderdeeltje een groene kleur. Slechts één blauw lichtje werd rood.
“Let op. Het peil van uw ruitenwisservloeistof is gedaald tot circa 15%. Vul deze spoedig bij, voor uw veiligheid en die van uw medeweggebruikers. Rijden zonder ruitenwisservloeistof kan u een boete opleveren van 160 euro.”
Het roterende autootje verdween en maakte plaats voor een oplopende teller. De energiecellen waren inmiddels halfvol en werden met hoge snelheid verder opgeladen. Nog een minuutje of vier, dan kon ze weer verder. Ze besloot haar tijd efficiënt te gebruiken en ging meteen even naar het nabij gelegen toiletgebouwtje.
“Wat staat er nu?” vroeg Gerards.
Matt had de telefoon naast zich neergelegd en keek naar de laptop die voor hem stond. Op zijn knieën zittend voor het tafeltje bediende hij het display.
“Alle status indicatoren zijn oké. Hij vraagt om een wachtwoord. Wat moet ik hier opgeven?”
“Zwart goud,” zei Gerards. “Typ het in kleine letters, met twee spaties tussen beide woorden.”
Origineel, dacht Matt en hij voerde het wachtwoord in.
Op het scherm verscheen het logo van BioTec, met daaronder een vierkant tekstvak. Hierin stonden drie opties:
scan, zoek en manueel. De balk onder het tekstvak was verdeeld in tien kleine blokjes.
“Shit.”
“Wat is er?” vroeg Gerards.
“Ik moet een serienummer opgeven, maar ik heb geen idee welke chip het is. Ik heb gewoon de eerste de beste gepakt die er stond. Verdomme!”
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn.
“Wacht, dat is geen probleem,” riep Gerards ineens. “De software is nog heel experimenteel, dus vergeef me als ik er naast zit, maar volgens mij heb je een zoekfunctie.”
“Ik kan op ‘zoek’ klikken,” zei Matt.
“Uitstekend. Zet de ontvanger op het hoogste bereik.”
Matt trok de kleine antenne, die op de laptop was aangesloten, zover mogelijk uit en draaide hem in de richting van het raam. Daarna tikte hij de zoekknop aan. Een paars statusbalkje begon op te lopen van links naar rechts, maar halverwege stopte hij en veranderde in een rood kruis.
“Geen signaal gevonden, geeft hij aan.”
“Kun je dichterbij komen?” vroeg Gerards.
“Ik zal het proberen.”
Matt schoof de laptop naar het raam, zover de kabels het toelieten, tot het uiteinde van de antenne bijna het glas raakte. Hij drukte nogmaals op de zoekknop, maar halverwege liet de statusbalk hem weer in de steek.
“Het werkt niet, hij vindt niks.”
“Je moet nog dichterbij komen,” zei Gerards.
“Dat gaat niet.”
“Maak alles los en kom de kamer uit. Je moet echt dichterbij komen. Als hij niet weet op welke frequentie hij moet zoeken dan is het bereik heel beperkt.”
Matt trok de kabels uit die verbonden waren met de apparaten die ze hadden meegebracht en liep met de laptop in zijn handen de kamer uit. Terwijl hij opnieuw op de zoekknop tikte, liep hij door de gang in de richting van de balie. De statusbalk kwam weer tot halverwege, voordat hij het opgaf.
Matt gaf opnieuw een zoekopdracht en wederom begon de statusbalk op te lopen.
“Dat gaan we dus niet doen,” klonk ineens een barstige stem.
Het was de nachtportier die plotseling bij de balie was verschenen terwijl Matt er langs liep. Met de laptop in zijn handen keek hij hem aan.
“Als je GlobaNet wilt dan hoef je het maar te vragen. Ik geef je verbinding en je betaalt ervoor, zoals ieder ander dat ook moet doen.” De man legde demonstratief zijn verweerde handen op het blad en leunde voorover, waarbij zijn uitpuilende buik zich als een vetgemest beest op de balie te rusten legde. “En verder hoef je hier nu niet als een halve zool door de gangen te zwerven want alles is encrypted. Je kunt hier geen signaal van andere gasten oppakken, ook niet met die achterlijke antenne op dat ding.”
Matt keek naar de laptop en toen naar de portier.
“U hebt gelijk, dat was onbeleefd. Kunt u mij dan een GlobaNet verbinding geven?”
“20 euro per dag,” zei de man triomfantelijk. “Tien voor het gangbare tarief, en tien om je fatsoen bij te brengen.”
“Oké, twintig is goed,” zei Matt en hij draaide zich om.
Op de laptop knipperde een volledig gevulde statusbalk met daaronder de tekst ‘Unit 2771009090 gevonden. Secure verbinding actief.’
“Ik heb hem,” zei hij nadat hij de kamerdeur achter zich gesloten had. Hij heeft een chipnummer gevonden dat begint met 2771. Dat was toch uit dezelfde serie?”
Gerards’ stem klonk verheugd. “Dat moet kloppen. Dat zijn de chips die hij nog op kantoor had staan.”
“Kan ik de boel weer aansluiten? Hij vond het signaal pas toen ik al bijna bij de uitgang was.”
“Ja,” zei Gerards. “In de chip zit een Gen6 RFID module. Die heeft een wederzijds bereik van meer dan driehonderd kilometer.”
“Wat?”
Matt keek verbaasd naar de telefoon.
“Ik heb een boek over de Gen5 chips, daarin wordt alleen maar gesproken over theoretische ontwikkelingen van de volgende generatie. Met die Gen6 zou elke vorm van privacy verdwijnen. Die bestaat toch nog niet?”
“Strikt geheim,” zei Gerards. “Officieel bestaat hij inderdaad nog niet, maar je vader is er op de een of andere manier wel aan gekomen.”
Matt schudde zijn hoofd en sloot de laptop weer aan.
“Zeg het maar. Wat moet ik nu doen?”
Gerards loodste hem door de software, tot hij aankwam bij het juiste bedieningspaneel.
“Weet je heel zeker dat je dit wilt doen, Matt? Het is wel je vader.”
Matt beet op zijn lip.
“Matt?”
Hij dacht even na.
“Ja.”
“Zeker weten?”
“Ja, we kunnen nu ook niet meer terug. Zeg maar wat ik moet doen.”
“Als het goed is zie je een aantal verschillende hoofdopties. Het eerste segment controleert de motoriek. Hiermee kun je alle fysieke aspecten van het proefdier, nou ja, van je vader in dit geval, aansturen.”
Matt opende het motorieksegment vanuit het eerste scherm en zag een onderverdeling in grove motoriek, fijne motoriek en macrogebaseerde functionele motoriek.
“Macrogebaseerd?” vroeg hij.
“In praktijk is het weinig zinvol om alleen individuele motorische handelingen te beïnvloeden,” zei Gerards. “De functionele motoriek bestaat uit combinaties. We kunnen een hond bijvoorbeeld laten opzitten en pootjes geven. Hiervoor is een reeks handelingen noodzakelijk. Het buigen van de achterpoten om te gaan zitten valt bijvoorbeeld onder de grove motoriek, terwijl fijne motoriek nodig is om de gewenste gezichtsuitdrukking bij het dier tot stand te brengen. Met macroprogramma’s kunnen we hele series handelingen achter elkaar en zelfs parallel aan elkaar laten uitvoeren. De eigen wil en vermogens van het proefdier staan hier volkomen los van. Links- en rechtsdominantie, beheersing van bepaalde bewegingen, talenten, het speelt allemaal geen rol.
“Kunnen we even in termen van mijn vader denken?” vroeg Matt. “Aan een hond hebben we nu weinig.”
“Sorry, Matt. Ik ben gewend om met dieren te werken. Ik heb nog nooit zo’n chip bij een mens aan het werk gezien. Ik ben doodzenuwachtig hier.”
“Goed, sorry,” zei Matt. “Wat hebben we nog meer?”
“Het tweede segment betreft emotie en karakter,” zei Gerards.
Matt tikte door. Het scherm toonde een hele reeks basisemoties die opgeroepen konden worden. Liefde, blijdschap, verrassing, vreugde, verbazing, afkeer, haat, angst, woede, bezorgdheid, wanhoop en verdriet. Gerards, die de hoofdschermen grotendeels van buiten kende, lichtte via de telefoon toe.
“De emoties kunnen onderling worden gecombineerd, getimed en de intensiteit kan worden afgestemd. Ook kunnen ze worden gelinkt aan bepaalde prikkels en invloeden van buitenaf. Natuurlijk is ook hier de macrogebaseerde aansturing de meest functionele.”
“En dat derde scherm?” vroeg Matt.
“Welk derde scherm?”
Hij tikte het laatste segment open. “Spraak en lateraal denken.”
“Dat zegt me niets,” zei Gerards.
“Maar jij hebt toch met deze apparatuur gewerkt,” zei Matt. “Je kent die software toch?”
Gerards dacht even na. “Ik vermoed dat dit een verborgen onderdeel is, dat alleen in combinatie met de juiste chip geactiveerd wordt.”
Matt keek weer naar de telefoon.
“Dan denk ik dat we hier het belangrijkste onderdeel te pakken hebben.”
Hij bladerde door de schermen en bekeek de verschillende opties die voorbij kwamen: spraakblokkering, analyse en modificatie mentaal lexicon, basis intonatie en klankmodificatie, koppeling fysieke gebaren, vertaling en afasie.
“Wat is dit in godsnaam allemaal?”
Gerards klonk steeds zenuwachtiger. “Schijnbaar heeft je vader een manier gevonden om het spraakvermogen en lateraal denken van de proefpersoon via de chip te beïnvloeden. Ik vermoed dat hij hierdoor in staat is om mensen dingen te laten zeggen die ze normaal helemaal niet zouden willen of mogen zeggen.”
“Wat is lateraal denken?” vroeg Matt.
“Voor mij is het ook een gok,” zei Gerards, “maar waarschijnlijk wordt daarmee het onderscheid gemaakt tussen de proefpersoon iets tegen zijn wil laten zeggen, of hem gelijktijdig ook hetzelfde te laten denken.”
“Je bedoelt dat we hiermee kunnen zorgen dat iemand van gedachten verandert?”
Gerards schudde, onzichtbaar voor Matt, zijn hoofd.
“Ik weet het niet. Er is geen neuroloog ter wereld die het menselijk zenuwstelsel volledig kan doorgronden. Niemand is zo briljant, zelfs je vader niet.”
“Dat zullen we dan moeten uitvinden,” zei Matt. Hij schoof aan legde zijn handen op het toetsenbord van de laptop.
Half vier. Christa gaapte en keek op het display. Nog 36 kilometer. Op de speakers in haar auto klonken de eindnoten van een jazzy nummer van Jenny Stephany. De kleine, blonde zangeres met de stem van een Frans zuchtmeisje had een prachtig oeuvre om tijdens de nachtelijke uren naar te luisteren. Overdag hoorde ze liever wat snellere, hippere muziek, maar daar stond haar hoofd nu niet naar. Ze was uitgezongen en wilde alleen maar zo snel mogelijk ter plaatse zijn.
Ze had geen idee waar ze naar op zoek was. Misschien reed ze wel helemaal voor niks dat hele eind. Misschien was het één grote tijdverspilling en had ze veel beter bij Matt kunnen blijven.
“Galileo, hoe lang nog tot we van de snelweg af kunnen?”
Haar boordcomputer reageerde op het horen van zijn naam en gaf haar de beschikbare informatie.
“De meest ideale afslag bevindt zich op 27,6 kilometer afstand. Een alternatieve route biedt de mogelijkheid om de snelweg na 12,4 kilometer te verlaten, maar dit zal de reistijd met circa 21 minuten verlengen.”
Christa gaf geen antwoord. Galileo zweeg en maakte plaats voor het volgende nummer van Jenny Stephany. De kleine, sportieve EV raasde voort over de eenzame snelweg en verdween in de nacht.
Wanders had zojuist nog verslagen en vermoeid voor zich uitgestaard, maar als een donderslag bij heldere hemel was hij, voor zover zijn nylon ketenen dat toelieten, opgeveerd en had zich met zijn stoel tegen de zijkant van het busje geworpen. Hij schreeuwde en trok een verbeten gezicht, maar Gerards kon niet vaststellen of het pijn was of woede. Of allebei.
Wanders schudde zijn hoofd heftig heen en weer en bleef schreeuwen. Het was bijna een dierlijk brullen en toen zijn neus begon te bloeden greep Gerards de telefoon die nog naast hem op de stoel lag.
“Matt, hoor je dat? Stop ermee.”
Wanders stopte met schreeuwen.
Zijn kin zakte op zijn borst en even leek het alsof de aanval hem teveel was geworden, maar een moment later richtte hij zijn hoofd langzaam op en staarde weer voor zich uit. Gerards klom van zijn stoel en kroop behoedzaam door het laadruim van het busje. Hij ging op zijn hurken zitten, trok de doek uit Wanders’ mond en zwaaide met zijn vlakke hand voor diens gezicht. Deze knipperde met zijn ogen en keek Gerards vervolgens geïrriteerd aan. “Wat moet je, lul?”
Gerards zweeg en kroop terug naar de stoel. Hij pakte de telefoon, opende het portier en klom naar buiten.
“Matt? Wat heb je zojuist gedaan?” vroeg hij terwijl hij met beide voeten in een plas water onder het portier stapte.
“Ik heb geprobeerd een macrofunctie te starten vanuit dat lateraal denken-menu. Wat gebeurde er?”
“Je hebt hem kunnen horen. Alsof er een gorilla geslagen werd met een stalen pijp.” Dat was niet echt een succes.
“Ik probeer iets anders. Momentje.”
Matt typte ijverig door, terwijl Gerards naast het busje wachtte en om zich heen keek om te zien of er geen ongewenste getuigen waren van de uitbarsting van hun gijzelaar. Het parkeerterrein was echter stil en verlaten en in de motelkamers bleef het overal donker.
Plotseling klonk er een holle klap.
Nog een.
Het busje bewoog mee, alsof er iemand aan de andere kant stond en stoeptegels tegen de zijkant van het voertuig slingerde.
Gerards, trok het portier open en keek naar binnen. Wanders zat met zijn schouder tegen de wand en sloeg met de rechterkant van zijn hoofd tegen het busje. Bij elke dreun leek het alsof hij zijn schedel probeerde te verpletteren. Hij had een snee boven zijn slaap die begon te bloeden, maar dat weerhield hem er niet van om door te gaan met zijn bizarre zelfkastijding. Het bloed dat uit de snee vloeide maakte grote, rode vlekken op zijn gezicht en op de witte lak van het busje. Het zag er extreem pijnlijk uit, maar Wanders gezicht vertrok geen spier. Met een gelaten blik in zijn ogen en emotieloze, witte lippen sloeg hij zichzelf langzaam maar zeker een hersenschudding.
“Matt! Stop!” riep Gerards in de telefoon.
Wanders gaf de bus nog een laatste kopstoot, waarna hij weer recht ging zitten. Een lichte uitdrukking van irritatie en ongeduld verscheen op zijn gezicht en zo bleef hij een paar tellen zitten, tot de pijn en het bloed op zijn wang ineens tot hem doordrongen. Hij kneep zijn rechteroog dicht en begon te schreeuwen.
“Wat is dit?” Wat hebben jullie godverdomme gedaan, smerige hufters?”
Gerards gaf geen antwoord en sloeg het portier dicht. Binnen in het busje schreeuwde Wanders verder. Het was goed hoorbaar, maar voldoende gedempt om te voorkomen dat de nachtportier of andere mensen in het motel hem konden horen.
“Matt, stop met wat je doet.”
Enkele tellen later werd Wanders weer stil.
“Waar ben je mee bezig?” siste Gerards. “Je vermoordt hem nog.”
“Ik wilde proberen of we hem inderdaad iets kunnen laten zeggen, maar als dit het resultaat is, dan denk ik niet dat hij zijn deel van de afspraak rond krijgt.”
“Hoe heb je hem geprogrammeerd?” vroeg Gerards.
“Ik heb een macro ingevoerd. Ik wilde hem iets laten zeggen, in combinatie met die optie van lateraal denken.”
“Die combinatie gaat niet werken. Hij zit hier te bloeden als een rund,” zei Gerards.
“Goed,” zei Matt. “Ik doe een andere poging.”
“Jongen, kijk alsjeblieft uit. Het is geen rat die we hier in een kooitje hebben zitten.”
“Nee,” zei hij. “Het is een rat in een busje.”
“Ik wil geen moord op mijn geweten hebben,” zei Gerards. “Dat is het me niet waard. We kunnen nu beter stoppen. Ik kom naar binnen, dan koppelen we de apparatuur af en dan rijden we naar de politie. Als we onszelf aangeven en het hele verhaal uitleggen, dan komen we misschien zonder veel moeilijkheden weg.”
“Kijk eens naar de mooie roze strik in mijn haar!”
Het klonk gedempt en Gerards moest waarachtig even nadenken wiens stem het was, maar natuurlijk wist hij het al bij het eerste woord. Wanders.
“Ben ik geen prachtig, lief meisje?”
Hij trok het portier open en klom met zijn knie op de stoel. Leunend op het stuur en de rugleuning keek hij naar de man in de laadruimte, die hem verveeld en boos aankeek.
“In mijn mooiste jurkje ga ik zingend en huppelend naar school,” zei Wanders. Zijn gezicht stond op zeven dagen onweer, maar zijn stem klonk als een kolibrietje dat danste boven een zomers veld vol bloemen.
Gerards was even sprakeloos. Zonder zijn ogen van het vreemde tafereel te halen tastte hij met zijn linkerhand naar de telefoon.
“Elke zondag maakt mijn moeder een vlecht in mijn haar. Dan ben ik zo schattig. En kom nu maar hier, dan poep ik in je linkeroor en mag je mijn oksels ruiken.” Wanders barstte in een onbedaarlijk schaterlachen uit.
Gerards vond de telefoon en drukte hem tegen zijn oor.
“Matt,” fluisterde hij, “wat ben je aan het doen? Wat heb je ingevoerd?”
“Werkt het?” vroeg Matt grinnikend.
Gerards keek voor zich uit naar de man die met zijn bloederige gezicht en massieve lichaamsmassa op en neer wipte als een opgetogen schoolmeisje.
“Later als ik groot ben dans ik de sterren van de hemel,” zong hij nu. Hij leek op een radiopresentator die een typetje speelde voor de microfoon. Zijn stem was overtuigend, maar elke vorm van mimiek ontbrak.
“Verdomme ja, hij kijkt alsof hij zijn laatste dubbeltje heeft verloren, maar zeg me alsjeblieft dat jij hem die rare teksten hebt gevoerd.”
“Het zit hem in dat lateraal denken,” zei Matt. “Dat werkt niet. Het is inderdaad allemaal nog experimenteel, maar voor zover ik het kan beoordelen heeft hij hier een ongelooflijk stukje techniek afgeleverd. Dit is verbijsterend. Laat me nog even een nieuwe combinatie proberen.”
“Doe voorzichtig,” zei Gerards.
Wanders zweeg intussen weer en keek nu boos voor zich uit.
“Kun je mij horen?” vroeg Gerards.
“Natuurlijk kan ik je horen,” snauwde hij. “Ik zie je rotkop en ik ruik je ook, stuk ellende.”
Er liep nog steeds bloed uit de snee in zijn hoofd, maar het leek niet ernstig genoeg om een risicovolle eerste hulp-actie te ondernemen. Gerards bleef liever op veilige afstand, ook al zat de man strak ingesnoerd.
Ineens begon Wanders te glimlachen. Eerst een bizarre grimas, maar al snel een echte, oprechte glimlach. Het was niet alleen zijn mond die vertrok, maar ook zijn ogen, zijn wenkbrauwen, zijn hele gezicht ontspande en binnen drie tellen veranderde de man in de vriendelijkheid zelve.
“Kom eens bij ome Peter,” zei Wanders met zachte stem. “Kom maar bij me op schoot zitten, ouwe dikke lobbes, dan krijg je een kusje op je fraaie, rode neus.”
Na die woorden begon hij weer hartelijk te lachen. In tegenstelling tot zijn vorige lachbui zag deze er welgemeend uit. Hij lachte zijn tanden bloot, wierp vervolgens zijn hoofd naar achter en schaterde het uit.
Aarzelend pakte Gerards de telefoon weer.
“Matt, ik neem aan dat jij dat was?”
“Ja, werkt het?”
“Verdomd ja. Dit is te dwaas voor woorden. Die gek heeft het echt voor elkaar gekregen. Aangestuurde spraak, vol overtuiging. Emoties, lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen. Hij heeft het verdomme echt voor elkaar gekregen.”
Matt hoorde de opwinding in zijn stem.
“Rustig nou maar. Ik vrees dat dit niet iets is waar we blij mee moeten zijn. Integendeel zelfs.”
Er was geen straatnaambordje te bekennen. Als het er al stond, dan hield het zich schuil in de duisternis.
De twee ouderwetse, kleine straatlantaarns die langs het smalle weggetje stonden, hadden amper de energie om hun eigen voet te verlichten.
Langzaam reed Christa over het gescheurde en door weer en wind gehavende asfalt, dat er dankzij het woekerende bermgras uitzag als een uitgescheurde strook papier uit een krant.
Aan de linkerkant van de weg, waar hoofdzakelijk bomen stonden, bevond zich een klein, wit schuurtje, dat vast en zeker bij een boerderij of manege hoorde. Ze zag echter geen andere bebouwing. Aan de rechterkant van de weg kon ze, zover de nacht dat toeliet, alleen weilanden zien.
Ze volgde de flauwe bocht in de weg en reed bijna een kilometer door een duister en verlaten landschap, tot ze achter de bomen een flauw, geel schijnsel zag opdoemen; een duidelijk teken van leven.
Terwijl de weg even verderop eindigde bij een houten hek, waarachter een bos leek te liggen, bevond zich aan de linkerzijde een sierlijk aangelegde oprijlaan, bestaande uit kleine kinderkopjes. Hoewel het eindelijk was gestopt met regenen, glommen de gladde keien nog van het water. Links van de oprijlaan stond een dubbele garage, met witte kunststof poorten en een schuin dak van zonnepanelen. Het gele licht kwam deels van gietijzeren buitenlampen die aan de muur van de garage hingen. De andere lampen hingen aan de woning zelf, die centraal aan de oprijlaan lag. De buitenmuur was opgetrokken uit grove natuursteen. Een viertal hoge raampartijen met sierlijke tralies bood zicht op de lange binnengordijnen, die geheel gesloten waren. Waarschijnlijk waren ze wit, maar de buitenlampen forceerden hun kleur op de directe omgeving. Zo ook op de dubbele voordeur, met zijn glimmende, gouden klinken en klopper.
Naast de deur stond een e-ink bord op een paaltje. Met zachte achtergrondverlichting presenteerde het bord afwisselende foto’s en teksten van de woning, die te koop stond.
De voorzijde van het huis was op de hoeken licht begroeid met klimop en in de ronde perkjes die rondom de oprijlaan waren aangelegd, stonden keurig gesnoeide buxus boompjes. Een laag, houten hekje dat het erf scheidde van de openbare weg, maakte het droomhuisje compleet.
Christa floot.
Als ik de loterij win pak ik mijn koffer en dan kom ik hier terug, dacht ze.
“U heeft uw bestemming bereikt,” zei Galileo.
Ze liet de auto de oprijlaan op rollen en parkeerde recht voor de deur. Ze verwachtte dat er ieder moment alarmbellen of grote schijnwerpers aan zouden springen toen ze uitstapte, maar het bleef stil.
Doodstil.
De klopper, al dan niet gemaakt van echt goud, was gegoten in de vorm van een wolfskop. Het deed haar denken aan de loodzware ijzeren klopper die de ouders van een schoolvriendinnetje vroeger hadden. Als klein, verlegen meisje klopte ze meestal maar met haar hand op de deur, want de klopper maakte in haar beleving zoveel lawaai dat de hele straat zijn voordeur zou opentrekken wanneer ze hem gebruikte.
Gelukkig was deze deur, naast de gouden klopper, ook voorzien van een deurbel en dat leek haar een discretere oplossing. Ze drukte op het knopje en hoorde binnen de klassieke galm van een ouderwetse bel, direct gevolgd door het blaffen van een hond. Een moment later kwam er een golden retreiver tevoorschijn die door het smalle ruitje in het midden van de rechterdeur naar buiten keek en tekeer ging tegen dit vreemde, nachtelijke bezoek, waarbij hij zenuwachtig heen en weer liep.
Christa wachtte even, maar het dier leek de enige aanwezige in het huis en hij verdedigde zijn territorium met volle overgave. Ze drukte nog een keer op de bel. De hond blafte driftig door, maar de hal bleef donker.
Ze liep langs de twee grote ramen en probeerde naar binnen te kijken, maar de gordijnen waren hermetisch gesloten en reflecteerden slechts het licht van de buitenlampen. Voorzichtig keek ze om de hoek, waar een smal pad, aangelegd met dezelfde kinderkopjes als de oprijlaan, al kronkelend door het gras naar de achtertuin leidde. Ook daar bevonden zich buitenlampen, die een schittering wierpen op het water in het zwembad achter het huis.
Onder de dikke eikenbomen die de tuin omringden stond een luxe, houten tuinstel. In de vroege zomer, wanneer de bomen dicht begroeid waren, het gras op zijn groenst en de rozen op hun roodst, moest het een waar genot zijn om daar, met een koel drankje te zitten, uitkijkend over het blauwe water in het zwembad, met een prachtig huis als dit dat tegen het einde van de avond langzaam een schaduw over de tuin zou werpen.
Veel beter hoeft het leven niet te worden. Als je maar geld hebt, dacht ze.
Een kloppend geluid, het gepiep van scharnieren. De hond klonk ineens een heel stuk dichterbij.
Snel draaide ze zich om en liep terug om de hoek.
Een vrouw, gehuld in een witte ochtendjas, stond in de deuropening en hield de hond vast bij zijn halsband.
“Wie bent u?”
Christa liep naar haar toe.
“Wie bent u?” vroeg de vrouw opnieuw. “Ik laat de hond los, hoor.”
“Geen paniek,” zei ze en bleef staan. “Mijn naam is Christa Winkler.” Ze wilde zeggen dat ze een reporter van NedNews was, maar gezien de recente zelfmoord die van deze vrouw een weduwe had gemaakt en de aandacht die deze gebeurtenis van de pers had getrokken, leek haar dat geen goed idee.
“Het is kwart over vier,” zei de vrouw. “Wat bezielt u om op dit tijdstip mensen uit hun bed te bellen?”
Haar halflange rode haar zag er uit alsof ze zojuist bij windkracht 12 aan de stroom was blijven hangen en ze had forse, donkere wallen onder haar ogen.
“Mevrouw Duchateau, ik begrijp dat ik op een erg ongelukkig tijdstip kom. Maar ik heb bijna 200 kilometer gereden om hier te komen. Dat zou ik niet doen als het van het allergrootste belang was.”
De vrouw keek haar nog altijd wantrouwig aan en haar hond had schijnbaar een gevoelig instinct voor de emoties van zijn bazin. Met strakgetrokken halsband stond het dier op gespannen poten en gromde zachtjes naar Christa.
“Waar heb je het over?” vroeg Duchateau.
“Het gaat om uw man.”
De niet-alweer verzuchting was direct van haar gezicht te lezen.
“Ik heb je niets te vertellen,” zei ze. “Niet aan de krant, niet aan de roddelbladen en al helemaal niet aan mensen die midden in de nacht aan mijn bel komen trekken. Opgesodemieterd.”
“Wacht u nou even,” zei Christa en stapte naar voren, waarmee ze een venijnige grom aan de hond ontlokte. Duchateau trok het dier aan zijn halsband mee naar binnen en greep naar de deur.”
“Mevrouw, ik moet u echt spreken, het is van levensbelang.”
De deur zwaaide dicht.
“Uw man heeft geen zelfmoord gepleegd. Hij is vermoord.”
Halverwege haar zin viel de deur in het slot. Het geluid van de klopper echode na.
Christa draaide zich om, leunde met haar rug tegen de deur en liet zich verslagen zakken, tot ze op het koude, marmeren stoepje zat. Om haar heen ruisten de bomen, flauw verlicht door de buitenlampen van huize Duchateau.
Verder was het stil.
Muisstil.
Een stilte die alleen werd doorbroken door het zachte geluid van de deurknop, die aan de binnenzijde werd omgedraaid.
Ze stond op en draaide zich om, terwijl Duchateau de deur langzaam opende. Ze verborg haar lichaam grotendeels achter de deur, maar de spiegel in de donkere gang verried het grote keukenmes dat ze in haar hand hield.
“Niemand in mijn leven was belangrijker voor me dan mijn man. Niemand, zelfs mijn kinderen niet. Dus, meisje, ik hoop dat je heel erg goed nadenkt over wat je me nu gaat vertellen. Zorg dat ik geen spijt krijg dat ik de deur weer heb geopend.”
“U zult er geen spijt van krijgen,” zei Christa. “Mag ik even binnenkomen?”
De vouw aarzelde.
Ze bekeek Christa lang en nauwkeurig. Haar ogen gleden tot op de grond en weer omhoog. Erg bedreigend zag het meisje aan de deur er niet uit. Een kilo of 55, tenger gebouwd en geen kleren waarin wapens verstopt konden zitten. Geen grote wapens in elk geval.
Tenslotte draaide de deur langzaam open en de vrouw toonde het glimmende mes in haar linkerhand.
“Je hebt vijf minuten.”
Christa stapte over de drempel en volgde het gebaar in de richting van de woonkamer. Het was er aardedonker, doordat de lange gordijnen de buitenverlichting tegenhielden, maar toen Duchateau zachtjes het woord tafellicht mompelde, gingen de lampjes in de klassieke kroonluchter boven de eettafel aan.
Het licht was bescheiden, afgestemd op het ongewone tijdstip, maar genoeg om ook de rest van de kamer te verlichten.
De inrichting was geheel klassiek. Grote, eikenhouten meubels, stoelen, twee bankstellen en twee kleine tafels, allen in dezelfde stijl en voorzien van hetzelfde houtsnijwerk. De zitmeubelen waren bekleed met glad leer, een kleur die in dit licht vooral heel erg grijs uitzag. Er stond een grote kast tegen de ene muur, gevuld met boeken en porseleinen beeldjes; de verzameling van een echtpaar dat vooral verzamelde om anderen te imponeren. Aan de andere kant stonden vitrinekasten met nog meer porseleinen beeldjes. Toch niet alleen een kwestie van imponeren dus, maar ook een verzamelwoede.
Verveling misschien. Christa had geen idee wat de vrouw in haar dagelijks leven deed. Hield ze er een baan op na? Vrijwilligerswerk? Of leefde ze haar leven van het geld dat haar man elke maand mee naar huis nam?
“Ga zitten.”
Duchateau trok een van de zware stoelen bij de eettafel naar achter. De poten schoven met veel lawaai over de houten vloer en onderbraken de serene rust in de kamer.
Christa ging zitten en legde haar handen op tafel. Ze voelde zich pas enigszins op haar gemak toen Duchateau tegenover haar plaats nam, haar armen over elkaar sloeg en daarbij het gevaarlijk ogende mes behoedzaam tegen haar borst drukte. Zwijgend keek ze Christa aan.
“Ik denk niet dat ik u alles in vijf minuten kan vertellen,” zei Christa, “maar laat u me alstublieft uitpraten.”
Ze begon te vertellen.
Over haar ontmoeting met Matt en hoe hij haar had meegenomen naar BioTec. Hoe ze tot de ontdekking waren gekomen dat er dieren gechipt werden en Wanders zich vervolgens ook had gewaagd aan het implanteren van chips bij mensen.
Ze vertelde over de nieuwe biochip, die dankzij nanotechnologie met een simpele injectienaald kon worden ingebracht en als een eenzaam maar efficiënt virus de juiste plek in het lichaam opzocht. Ze liet de video-opname zien van Alicia Schults en tenslotte vertelde ze over de lijst die ze hadden gevonden in het kantoor van Wanders en de naam van de OPEC leider die hierbij aan het licht was gekomen.
Twintig minuten lang was Christa aan het woord en zweeg slechts af en toe tijdens het afspelen van de video. Toen ze klaar was met haar verhaal keek Duchateau haar nog altijd stilzwijgend aan, maar de uitdrukking op haar gezicht was veranderd.
“Ik kan dit even niet allemaal verwerken,” fluisterde ze tenslotte. “Hoe weet ik dat dit niet allemaal grote onzin is? Ik vind het nogal moeilijk te geloven wat je hier vertelt.”
Christa knikte.
“Ik kan niet van u verlangen dat u mijn verhaal gelooft. U zult zelf moeten beslissen wat u accepteert als de waarheid. Maar als ik plotseling te horen kreeg dat mijn man om het leven is gekomen, dan zou ik er alles aan doen om de echte waarheid boven tafel te krijgen.”
Duchateau knipperde hevig met haar ogen, die waterig werden. Ze liet haar ene hand met het mes in haar schoot glijden en legde haar andere arm op tafel.
“Mijn man had geen reden om te springen. Hij was gelukkig met wat hij deed, met wie hij was. Hij was de liefste vader die mijn kinderen zich konden wensen en de beste echtgenoot die een vrouw kon hebben.”
Christa strekte haar arm uit en legde haar hand op de knokige pols van de vrouw. “Juist daarom trek ik dat hele verhaal in twijfel. Ik geloof absoluut niet dat het zelfmoord was. Ik wil weten wat er gebeurd is en voorkomen dat er nog meer slachtoffers gaan vallen.”
Duchateau keek haar aan.
Een traan rolde langs haar neus en over haar mond. “Wat wil je dan van mij?”
Christa trok haar hand terug en ging rechtop zitten.
“Voordat ik verder ga moet ik u eerst iets opbiechten. Ik ben wel een journaliste. Nou ja, ik was journaliste. Ze hebben me ontslagen, omdat ik me teveel verdiepte in zaken waar ik blijkbaar niet teveel van mocht weten.”
Duchateau ging ook recht zitten en keek haar verwonderd aan.
Met de rug van haar hand wreef ze de zoute smaak van haar lippen. Duizend tranen had ze al gehuild, voordat ze op de automatische piloot leek te zijn gegaan. Haar hart was nog gevuld met verdriet en omringd door eindeloze leegte, maar de tranen waren slechts een gewoonte geworden. Ze kwamen en ze gingen, als een emmer die zo nu en dan overstroomde.
“Je zei dat je niet van de krant was, verdomme.”
“Ik ben hier op eigen initiatief naartoe gekomen. Ik heb niets opgenomen, niets opgeschreven, geen foto’s gemaakt en ik loop morgenochtend niet op een of andere redactie binnen met een smakelijk verhaaltje over de ontroostbare weduwe. Ik ben hier midden in de nacht naartoe gekomen, omdat ik er van overtuigd ben dat uw man vermoord is. Ik weet zeker dat er iemand is die hem dood wilde hebben, iemand die hem ergens toe wilde dwingen, of ergens van weerhouden.”
“Sommige mensen zeiden dat Bert te goed was voor de wereld,” zei Duchateau zachtjes. “Vorig jaar besloot hij bijvoorbeeld dat we maar eens wat minder geld moesten uitgeven, omdat hij het oneerlijk vond dat we zoveel meer te besteden hadden dan Jan Modaal. Hij liet vanaf dat moment iedere maand de helft van zijn salaris overmaken naar een fonds voor de kinderen. Met de helft hadden we nog altijd veel meer dan menig ander en zo zouden we niet naast onze schoenen gaan lopen of onze echte vrienden vergeten, zo vond hij. Ik denk niet dat hij te goed was voor de wereld, maar wel voor het bankierswezen.”
Zenuwachtig pulkte ze met haar lange, gemanicuurde nagels aan een houtnerf in het tafelblad.
“Hoe dan ook, mijn man had geen vijanden.”
“Wat deed hij in zijn vrije tijd? Hield hij zich bezig met opmerkelijke zaken, bijzondere mensen? Was er iets dat uw aandacht trok, of waarbij hij u op afstand probeerde te houden?”
“Mijn man was toegewijd aan zijn werk, maar wanneer hij niet op de zaak was, dan was hij er voor zijn gezin. Geen wildwest verhalen alsjeblieft. Hij deed niets verkeerds, hij ging niet vreemd, hij had geen foute vrienden. Daarvoor kende ik hem te goed.”
“U zou versteld staan wat voor geheimen partners voor elkaar kunnen hebben, zelfs na jarenlang gelukkig getrouwd zijn.”
Duchateau zweeg.
Langzaam hief ze haar linkerarm op en legde deze ook op tafel, het mes nog steeds in haar hand geklemd. Haar knokkels waren wit en het lemmet weerkaatste de glimmende steentjes van de kroonluchter die boven hen hing en versterkte de trillingen van haar hand.
Ze staarde Christa diep in de ogen.
Op de achtergrond klonk slechts het tikken van de staande klok.
Eindelijk bewoog Duchateau zich. Ze nam het mes over in haar andere hand en schoof het terzijde. Vervolgens stond ze langzaam op van haar stoel en liep naar de kamerdeur.
“Kom mee,” zei ze zachtjes en zonder af te wachten of ze gevolgd werd, liep ze naar de trap. Christa pakte haar MP7 van de tafel, stak hem terug in haar zak en liep achter Duchateau aan.
Bovenaan de trap draaide de vrouw zich om. “De kinderen slapen, dus wees stil graag,” fluisterde ze.
Een lange overloop doorkruiste de bovenverdieping van het huis. De vloer was betegeld met asgrauwe plavuizen, waarover een lichtgrijze loper was gelegd. De wanden waren behangen in een klassiek, beige patroon, aangekleed met ingelijste foto’s.
Terwijl ze langs de gesloten deuren van de kinderkamers liepen, bekeek Christa de foto’s in het gedimde licht op de overloop. Vader en moeder Duchateau met hun twee zonen in de sneeuw tijdens een skivakantie, op een tropisch strand en op enkele zomerse middagen in wat de eigen achtertuin leek te zijn. Nu pas kon Christa zien dat de vrouw nog slechts een schim was van de gelukkige vrouw voor de dood van haar man. Ze moest minstens tien kilo zijn afgevallen. De levenslust die ze op de foto’s uitstraalde was verdwenen, de kleur van haar ogen vervaagd. Ook Bertrand Duchateau glunderde op elke foto. Hij leek geen oog te hebben voor zijn omgeving. De besneeuwde Alpen, de bepalmde stranden, het zonnige zwembad in de tuin, slechts details. De man straalde van geluk bij het omarmen van zijn gezin, zoveel was wel duidelijk.
Ze kwamen aan bij de laatste deur aan het einde van de gang.
“Ik ben hier niet meer binnen geweest sinds Bert...”
Duchateau maakte haar zin niet af en staarde naar de drempel van de deur. Ze zuchtte diep en drukte toen de deurknop naar beneden.
In de ruimte ging het licht vanzelf aan.
Het grote bureau stond midden in de kamer, met daarachter een enorme raampartij die bij daglicht uitkeek over de achtertuin. Aan de muren hingen nog meer ingelijste foto’s. Sommige toonden de kinderen, anderen waren smaakvolle portretten van mevrouw Duchateau, maar op de meeste foto’s stond Bertrand Duchateau zelf, veelal in sportieve wandeloutfit. Christa liep naar de muur en bekeek enkele van de foto’s.
“Hij was gek op reizen,” fluisterde Duchateau. “Frankrijk, Italië, Zwitserland, daar ging hij het liefste naartoe. Altijd vroeg hij of we meegingen, of we er een gezinsvakantie van wilden maken. Maar de kinderen gingen liever naar het strand, of het pretpark. En zelf ben ik ook niet zo’n wandelaar. Soms kozen we dan voor een hotel vlakbij een natuurgebied. Ging ik met de kinderen naar zee en Bert trok de natuur in. Daar was hij gek op, een echt buitenmens.”
“Waar is deze gemaakt?” vroeg Christa. Ze wees op een foto, waarop hij trots poseerde bij een schitterend meer, temidden van uitgestrekte en verlaten bergen.
“Canada,” zei de weduwe zachtjes. “Daar is hij acht of negen keer geweest. Hij kon er geen genoeg van krijgen en hij stelde zelfs een keer voor om te emigreren.
Straks, als de kinderen volwassen zijn en hij met pensioen kan.
De natuur daar is nog zo ongerept; het liefst had hij de kinderen daar ook laten opgroeien. Maar ja, ik wilde hier niet weg, ik ben gelukkig in ons land. Had ik nou maar ja gezegd, dan was hij nu nog bij me geweest.”
Christa voelde zich ongemakkelijk.
“Het spijt me,” zei ze.
Duchateau liep naar het bureau en bladerde door een stapel documenten. Al snel vond ze wat ze zocht en trok er een rode map tussenuit. Ze bekeek het transparante voorblad en liet er haar hand overheen glijden.
“Ik wil dat u dit ziet.”
“Wat is dat?” vroeg Christa.
Duchateau legde de map op het bureau en draaide hem om, terwijl ze met haar andere hand de leeslamp boven het blad aanraakte. Zachtjes begon het lampje te gloeien en wierp een aangenaam licht op het bureau.
Christa opende de map. De papieren waren voorzien van het glimmende logo van Welch & Hendley. Financieringsconstructies, ingewikkelde berekeningen, overeenkomsten met tienduizenden kleine lettertjes en een aantal astronomische bedragen vlogen voorbij.
Tussen de papieren lag een klein kaartje. Ze pakte het op en las de in eenvoudige, zwarte letters geprinte opdruk:
`Rein Ferdinand Dulsen, Elektrotechnicus en engineer. Voor al uw indoor en outdoor elektro.’
De amateuristische reclame-uiting werd gevolgd door zijn adres, mailadres en telefoonnummer.
“Geen e-ink kaartje, zelfs geen website,” mompelde ze. “Niet echt een professionele zakenman.”
“Mijn man dacht daar anders over,” zei Duchateau. “Hij wilde hem een grote lening geven om een uitvinding te financieren waaraan hij werkte.”
“Wat is groot?” vroeg Christa.
“Te groot naar mijn mening. Ik heb die man één keer ontmoet toen hij hem hier uitnodigde. Het is een geflipte religiefreak.”
Ze schoof een blad opzij en wees met haar lange vinger op een regel in het onderliggende formulier. Haar nagel tikte op het niet alledaagse bedrag.
“10 miljoen euro?” Christa boog voorover om te zien of ze zich vergiste in het aantal nullen, maar het bedrag stond in de volgende regel ook nog letterlijk uitgeschreven.
“Tien miljoen euro en nul centen. Dat is niet bepaald een hypotheekje.”
“De raad van bestuur schijnt laaiend te zijn geweest,” zei Duchateau, terwijl haar hand over de kleine, zilverkleurige telefoon op het bureau gleed. “Bert was altijd zo rustig, maar hij kon echt tekeer gaan als hij ze aan de lijn had. Ze wilden niet dat hij die lening zou uitgeven aan een of andere Jan Lul met een eenmanszaakje.”
“Daar kan ik me eerlijk gezegd wel iets bij voorstellen,” zei Christa.
Duchateau keek haar geïrriteerd aan. “Nee, dat kun je niet. Mijn man had jarenlange ervaring. Heeft zijn positie als CEO niet met ellebogen en vriendjespolitiek gekregen, maar heeft hem verdiend door er keihard voor te werken en te laten zien wat hij waard was. Hij had talent en wist als geen ander om mensen in te schatten.” Ze zwaaide naar Christa met haar lange wijsvinger, zoals een moeder bij een kind dat zojuist de koektrommel had leeggesnoept.
“Hij heeft nog nooit in zijn leven een slechte lening uitgegeven. Dat mogen die ouwe lullen in de raad eens van zichzelf proberen te zeggen, die als hebberige groentjes nog hun zakken hebben gevuld tijdens de kredietcrisis.”
“Maar waarom deze lening?” vroeg Christa.
“Die Dulsen had iets uitgevonden. Een of ander apparaat, ik weet het niet precies. Volgens Bert was het een grote doorbraak, iets dat niet verloren mocht gaan door geldgebrek of kortzichtigheid. Vraag me er het fijne niet van. Ik kan je alleen vertellen dat de raad van bestuur alles heeft gedaan om die lening tegen te houden.”
“Is ze dat gelukt?”
“Als mijn man niet was overleden niet. Dan had hij zeker weten doorgezet. Maar nu is het voorbij. Die vent heeft zijn lening natuurlijk niet gekregen. Misschien ook maar beter, want het zou mij niet verbazen als dat rechtstreeks naar een of andere sekte was gegaan. De Scientology Church of een van die andere geflipte religieuze groeperingen.”
Christa bladerde door de map.
“Dan hebben die bestuursleden hun zin gekregen. Al zie ik nog het verband niet met BioTec.”
Duchateau schudde haar hoofd. “Het waren arrogante kwallen, maar ik geloof niet dat ze de dood van mijn man op hun geweten hebben. Al zouden ze zover gaan, ze zijn er niet mans genoeg voor. Lamzakken die thuis onder de plak zitten en daarom in de vergaderzaal de superieure bal proberen uit te hangen. Meer dan dat zijn ze niet.”
“Wat is dit?” vroeg Christa. Ze pakte een formulier uit de map. Het bleek een overeenkomst, gedateerd op 23 augustus 2033.
“7779374619,” fluisterde ze.
Duchateau keek op. “Zeg dat nog eens?”
Christa herhaalde het nummer. “Dit is een rekeningnummer, waarop maandelijks € 41.210,- wordt gestort.”
“Dat is onze rekening en het salaris van mijn man. Nou ja, de helft van zijn salaris dan. Dat hoort niet in die map te zitten.”
Ze probeerde het vel papier uit Christa’s hand te nemen, maar deze trok het naar zich toe en las verder.
“Het bedrag is afkomstig van een tussenrekening op naam van uw man. Van daar gaat eenzelfde bedrag maandelijks naar een andere rekening.”
Ze keek naar de onderste helft van het blad. “Hier staat dat ingaande september 2033 een bedrag van 41.210 euro maandelijks wordt overgemaakt aan Rein Dulsen. Het is een renteloze lening die uw man uit eigen naam heeft gegeven. Als Dulsen slaagt in zijn project, dan betaalt hij het geld terug.”
Duchateau liet zich in de bureaustoel zakken. “Het fonds van de kinderen,” fluisterde ze.
Christa bladerde door de papieren, maar ze kon niet achterhalen waarvoor Dulsen zijn maandelijkse kapitaalinjectie van Duchateau gebruikte, noch waarvoor hij 10 miljoen euro extra nodig had.
Ze wipte het visitekaartje van Dulsen heen en weer tussen haar wijs- en middelvinger.
“Vind u het goed als ik dit meeneem?”
Duchateau was nog onder de indruk van de ontdekking en staarde naar haar handen, die ze op haar schoot had gelegd. “Je doet maar. Ik heb liever dat je nu vertrekt,” zei ze zonder Christa aan te kijken.
“Ik begrijp het,” zei Christa.
Ze vouwde de map dicht en schoof hem voorzichtig naar het midden van het bureau. Meer was hier waarschijnlijk toch niet te vinden. Even aarzelde ze of ze de vrouw een hand moest geven, maar het leek haar geen passend gebaar.
“Bedankt voor uw tijd, mevrouw Duchateau.”
Beneden aan de trap gekomen opende ze de voordeur en liep naar buiten.
De frisse lucht prikkelde haar neus en ogen en ze voelde een lichte hoofdpijn. Lang opblijven was al niet haar sterkste kant en voor haar gevoel was ze intussen al twee maal de klok rond geweest zonder een moment rust. Ze maakte aanstalten om de deur dicht te trekken, toen ze achter zich een zachte stem hoorde.
“Mevrouw Winkler?”
Duchateau stond halverwege de trap, haar hand op de leuning.
“Als mijn man echt vermoord is, beloof me dan alsjeblieft dat je degene vindt die het gedaan heeft.”
“Ik weet niet...” begon Christa.
“Ik heb jarenlang genoten van dit huis, van deze plek. Maar het is besmet met de herinneringen aan mijn man en die snijden in mijn ziel. Zodra we een koper hebben gevonden vertrekken we. Ik kan alleen maar hopen dat het me de kracht zal geven om ooit dit voorval ooit te verwerken.
Ik vraag het je als moeder en als echtgenote. Alsjeblieft, vind de klootzak die de vader van mijn kinderen uit ons leven heeft gerukt.”
Christa keek haar een moment aan.
“Ik zal mijn best doen. Dat beloof ik u.”
Terwijl Duchateau zachtjes begon te huilen, draaide ze zich om en liep naar haar auto.
XI.
“Matt, wat doe je?”
Gerards schreeuwde bijna door de telefoon. Uit paniek, maar ook om het lawaai te overstemmen dat achter uit de bus kwam. Hij durfde Wanders niet alleen te laten, die enkele minuten geleden was begonnen met zingen.
“Klap eens in je handjes, blij, blij, blij. Op je boze bolletje, allebei. Handjes in de hoogte, handjes in je zij, zo varen de scheepjes voorbij. Zo varen de scheepjes voorbij.”
Met een wezenloze grimas herhaalde hij het liedje keer op keer en telkens probeerde hij zijn handen naar elkaar te brengen. De sterke nylondraden beletten hem om te klappen en sneden steeds dieper in zijn vlees.
“Ik doe niets,” zei Matt. “Wat gebeurt er allemaal?”
Gerards keek bezorgd naar achter, waar de grote Wanders bijna maniakaal tekeer ging in zijn bureaustoel. 110 kilo kleuter met ADHD.
“Hij zingt. Hij zingt alleen maar, Matt. Ik krijg hem niet meer stil. Je moet hem stop zetten.”
“Maar ik weet niet hoe,” zei Matt.
“Geef hem een commando waardoor hij zwijgt. Het maakt me niet uit wat. Hij gaat steeds wilder tekeer.”
Gerards overdreef niet. De bureaustoel schoof heen en weer bij elke beweging en af en toe kwam er zelfs een wieltje van de grond.
“Klap eens in je handjes, blij, blij, blij...”
Hoewel zijn gezicht er allesbehalve gevaarlijk uit zag, trok Wanders uit alle macht aan de draad.
“Hij moet en hij zal klappen. Het lijkt wel een obsessie,” zei Gerards. Schichtig keek hij aan weerszijden naar buiten of er niemand voorbij kwam.
“Klap eens in je handjes, klap eens in je handjes, klap eens in je handjes.”
Wanders trok steeds harder. De nylondraden maakten rollades van zijn onderarmen. Langs de dunne, halftransparante draden die om de armleuningen spanden, druppelde bloed.
Wanders trok nog harder en het bloed verscheen nu ook op zijn armen. De aders op zijn handen puilden uit, als donkerpaarse rivieren door een zandkleurig landschap.
“Matt, hij begint nu echt hard te bloeden. Dit loopt helemaal uit de hand.”
Het was even stil aan de andere kant van de lijn.
“Matt?”
“Luister,” zei Matt. “Kijk hem in zijn ogen. Hoe gedraagt hij zich verder.”
“Hij zingt.”
“Dat bedoel ik niet. Wat zeggen zijn ogen. Kijk naar zijn ogen. Doe alsof het een van de proefdieren is. Je weet dat de ogen van een hond je vaak precies kunnen zeggen of hij rustig is, of boos, of angstig. Het zit in onze genen dat we zulke emoties bij onze eigen soortgenoten nog beter kunnen herkennen.”
Gerards stapte over de versnellingspook en zette twee stappen naar de achterzijde van het busje, maar hij bleef op veilige afstand.
“Klappen, klappen, klappen in de handjes, klappen, klappen...”
Wanders lachte alleen maar. Zijn ogen lieten hetzelfde zien als die van een oude hippie die net iets teveel marihuana en Creedence Clearwater Revival had gecombineerd met een six-pack bier.
Zijn lichaam was tot rust gekomen, maar zijn onderarmen, polsen en handen bleven compulsief schokken en trekken.
“Hij lijkt me verder wel rustig, maar hij moet en hij zal klapen.”
Gerards bekeek zijn onderarmen. Er stroomde bloed over zijn polsen, het druppelde van zijn vingertoppen en en het liep langs de nylondraden. Rode druppels vormden een vreemd motief op de vloer van de bus. Zijn handen zagen er pijnlijk en gevaarlijk afgekneld uit.
“Matt, dit gaat helemaal niet goed. Als jij er niet voor kunt zorgen dat hij ophoudt, dan laat ik hem in zijn handen klappen.”
Op hetzelfde moment hield Wanders op met zingen. Zijn lippen bewogen echter geruisloos door en herhaalden zichtbaar de eerste woorden van het liedje. Zijn armen en handen trokken onverminderd door.
“Is hij stil?” vroeg Matt.
“Ja, zijn mond wel, maar zijn handen niet. Hij bloedt als een rund.”
“Verdomme.”
Gerards kon het niet langer aanzien. Hij kroop terug naar de stoel, trok het dashboardkastje open en rommelde door de papieren, schroevendraaiers en plastic mapjes, op zoek naar een schaar.
Hij vond alleen een zakmes.
“Daarmee lukt het ook wel,” mompelde hij en kroop weer terug naar achteren, waar hij naast Wanders ging zitten.
“Ik hoop voor je dat je me niet belazert,” zei hij, terwijl hij het mesje uitvouwde. “Want anders gaat dit zo je keel in, ik meen het serieus.”
Met een trillende hand stak hij het mesje achter de nylondraad die om de leuning heen zat en sneed hem door. De draad sprong onmiddellijk los, maar bleef nog vastgeklemd zitten in het vlees van Wanders’ bloederige arm. Hij sneed de tweede en ook de derde draad door, terwijl de man geluidloos bleef playbacken. Met de vierde draad kwam zijn onderarm los. Direct maakte hij een ruime klapbeweging naar de hand van zijn nog altijd vastgebonden linkerarm. Eenmaal bewust van zijn succes schaterde hij als een kind dat zojuist een nieuw trucje had geleerd. Zijn rechterhand zwaaide driftig op en neer en bij elke beweging naar links klapte hij vrolijk tegen zijn linker hand, die nu langzaam tot rust kwam.
“En?” vroeg Matt.
“Hij lijkt me heel erg gelukkig dat hij nu in zijn handjes kan klappen, maar zijn armen zien er slecht uit. Hij heeft verzorging nodig.”
“Hij is een grote man,” zei Matt. “Hij redt het wel. Ik kan er geen medelijden mee hebben.”
Dat bleek ook niet nodig, toen Wanders bij de zoveelste uithaal van zijn rechterarm plotseling niet op zijn andere hand mikte. In plaats daarvan greep hij Gerards bij zijn achterhoofd. Met een schreeuw trok Wanders de man met alle kracht die hij in zich had van zijn hurken en sloeg hem met zijn voorhoofd op de hoekige armleuning van de stoel. Gerards besefte waarschijnlijk pas wat hem overkwam toen het harde, met bloed besmeurde kunststof zijn oogkas deed kraken. Een pijnscheut gierde als een bliksemschicht door zijn schedel. De metalen vloer van de bus leek omhoog te komen, te draaien en sloeg tegen zijn slaap.
Direct daarna werd het zwart en stil.
Na enkele zenuwslopende minuten die wel een half uur leken, ging de telefoon weer.
Matt spuugde de nagel uit die hij had afgebeten en nam direct op.
“Is alles goed? Wil je me niet meer zo laten schrikken?”
“Ach, het spijt me,” zei Wanders. “Heb ik te hard gezongen? Ben je niet trots dat ik dat liedje nog van buiten ken?”
“Godverdomme!”
“Niet vloeken, jongen. Zo heb ik je niet opgevoed. Ik heb dit zelfs nog voor je gezongen toen je klein was.”
“Waar is Steven?” vroeg Matt ongerust.
“Hier.”
“Ik wil hem spreken.”
“Je krijgt hem te spreken. Maar alleen als je doet wat ik zeg. Zo niet, dan haal ik de trekker over en dan mag je naar de wolken kijken als je tegen hem spreek.”